In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Breda. De aanvrager, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor een overtreding van artikel 30 lid 4 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) op 18 juli 2009. De Kantonrechter had de aanvrager veroordeeld tot een week hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de oorspronkelijke rechtszitting, namelijk dat er op de datum van de overtreding wel degelijk een verzekering voor het betrokken motorrijtuig was afgesloten.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde dat de aanvraag gegrond was en dat de Hoge Raad de zaak zou moeten verwijzen naar een gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe informatie, die na de uitspraak van de Kantonrechter was verkregen, een ernstig vermoeden wekte dat de Kantonrechter, indien hij deze informatie had gekend, tot een vrijspraak zou zijn gekomen. De Hoge Raad verklaarde de aanvraag tot herziening gegrond en beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Kantonrechter. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. Mr. Balkema en mr. Ilsink waren niet in staat het arrest te ondertekenen.