Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 30 augustus 2013, nr. SGR 12/788, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 5 april 2012.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 30 augustus 2013, nr. SGR 12/788, die op zijn beurt weer betrekking had op een verzet tegen een eerdere uitspraak van 5 april 2012. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de partij in cassatie zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2014.