Uitspraak
23/000879-10, in de strafzaak tegen:
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
18 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van wapens en munitie op of omstreeks 6 juni 2006 te Schiphol. De vrijspraak was gemotiveerd met de overweging dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. Ondanks de vrijspraak had het hof de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen wapens bevolen, wat leidde tot de cassatie door de verdachte.
De Hoge Raad oordeelde dat de onttrekking aan het verkeer niet kon worden gehandhaafd, omdat de bestreden uitspraak niets inhield omtrent de vaststelling van enig strafbaar feit. Volgens artikel 36b, eerste lid aanhef onder 3° van het Wetboek van Strafrecht kan onttrekking aan het verkeer alleen worden uitgesproken bij een rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan. Aangezien de verdachte was vrijgesproken en er geen bewijs was geleverd voor een strafbaar feit, was niet voldaan aan de vereisten van de wet.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was, uitsluitend wat betreft de beslissing over de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen wapens. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat deze opnieuw kon worden berecht en afgedaan in het kader van het bestaande hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van de vaststelling van een strafbaar feit voordat onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.