ECLI:NL:HR:2014:668

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
13/00479
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch inzake immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 december 2012, met nummer 04/01515. De zaak betreft een verzoek van de erfgenamen van wijlen [X] (hierna: belanghebbende) om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De erfgenamen hebben een verweerschrift ingediend tegen het cassatieberoep van de Staatssecretaris.

De Hoge Raad heeft het middel van de Staatssecretaris beoordeeld, maar oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. Hierbij is rekening gehouden met de samenhang tussen de zaken met de nummers 13/00479, 13/00480 en 13/00481, zoals vastgelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en legt de kosten van rechtsbijstand vast op € 324,67 voor de erfgenamen van belanghebbende. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2014.

Uitspraak

21 maart 2014
Nr. 13/00479
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 21 december 2012, nr. 04/01515, betreffende het verzoek van
wijlen [X], gewoond hebbende te
[Z](hierna: belanghebbende) om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De erfgenamen van belanghebbende hebben een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 13/00479, 13/00480 en 13/00481 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de erfgenamen van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 974, derhalve € 324,67, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2014.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.