ECLI:NL:HR:2014:670

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
13/00481
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch inzake immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 december 2012, nr. 04/02685. Het beroep betreft een verzoek van de belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft het middel dat door de Staatssecretaris is voorgesteld beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet kan leiden tot cassatie. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad beslist dat de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van het geding in cassatie zal worden veroordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 13/00479, 13/00480 en 13/00481 samenhangen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris in de kosten van het geding, vastgesteld op een derde van € 974, wat neerkomt op € 324,67 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 21 maart 2014 door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

21 maart 2014
Nr. 13/00481
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 21 december 2012, nr. 04/02685, betreffende het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 13/00479, 13/00480 en 13/00481 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 974, derhalve € 324,67, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2014.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.