ECLI:NL:HR:2014:674

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
12/04759
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak tegen verdachte die uit anderen hoofde gedetineerd is

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij de verdachte, die uit anderen hoofde gedetineerd was, verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn strafzaak. De verdachte was niet in staat om zich adequaat te verdedigen omdat zijn raadsman, mr. M. Hoekzema, door verkeersproblemen niet op tijd aanwezig kon zijn. De raadsman verzocht het hof om de behandeling aan te houden, maar het hof wees dit verzoek af. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek om aanhouding is afgewezen, vooral gezien de duidelijke aanwijzingen dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie die stelt dat als er aanwijzingen zijn dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van dit recht, het onderzoek ter terechtzitting geschorst moet worden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. S 12/04759
IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 oktober 2012, nummer 21/003450-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft afgewezen.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
(...)
thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring De Weg te Amsterdam.
Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig S. de Korte, advocaat te Utrecht.
(...)
De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven:
Mijn kantoorgenote mevrouw mr M. Hoekzema zou [verdachte] hier vandaag als raadsvrouw bijstaan. Zij is echter in het verkeer op de snelweg vast komen te staan. Zij kan niet op tijd hier zijn om cliënt bij te staan. Ik ken de strafzaak niet inhoudelijk en ik vind het onwenselijk om op een snelle manier het strafdossier van cliënt te bekijken. Ik heb onvoldoende tijd om eventuele verweerpunten te onderbouwen en de daarbij van belang zijnde jurisprudentie te vinden. Ik acht mij dan ook niet in staat op een goede manier de verdediging te voeren.
Cliënt is weliswaar gedetineerd, maar niet in de onderhavige strafzaak. Bovendien wil cliënt graag door mevrouw mr M. Hoekzema worden bijgestaan. Zij kent deze strafzaak. Om die redenen verzoek ik het hof om de behandeling van de strafzaak aan te houden.
De verdachte deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik sluit mij aan bij het verzoek van de raadsman. Ik zit momenteel vast in verband met een straatroof. Tenminste daarvan word ik beschuldigd. Ik heb gehoord dat ik op 25 mei a.s. moet voorkomen.
De advocaat-generaal deelt mede dat zij zich niet verzet tegen een aanhouding van de strafzaak.
Na een korte schorsing en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de behandeling van deze strafzaak voor onbepaalde tijd wordt aangehouden, opdat verdachte op de nader te bepalen terechtzitting kan worden bijgestaan door zijn raadsvrouw."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 september 2012 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte genaamd:
[verdachte],
(...)
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn,
is niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr S. de Korte, advocaat te Utrecht, die verklaart uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
(...)
De voorzitter deelt mede dat de oproeping aan verdachte voor deze zitting in persoon is betekend.
De raadsman verzoekt om een aanhouding van de behandeling van deze zaak.
De raadsman merkt daarbij op:
Ik ben verbaasd door de afwezigheid van de verdachte. Ik weet de reden daarvan niet. Wel weet ik dat hij graag bij de behandeling aanwezig wil zijn.
Het hof onderbreekt het onderzoek om de raadsman in de gelegenheid te stellen contact met de verdachte te zoeken.
Na de hervatting van het onderzoek deelt de raadsman mede dat zijn inspanningen tot niets hebben geleid en dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met de verdachte.
De advocaat-generaal merkt op:
Ik heb geen dringende redenen gehoord die nopen tot een aanhouding van de behandeling van deze zaak.
Na een kort onderling beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof geen reden ziet om de behandeling van deze zaak aan te houden nu verdachte zonder opgave van reden niet ter terechtzitting aanwezig is en zijn raadsman uitdrukkelijk gemachtigd is."
2.4.
Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben onder meer in het geval dat op de terechtzitting blijkt dat de verdachte op dat moment uit anderen hoofde is gedetineerd. In dat geval dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat de gedetineerde verdachte alsnog in de gelegenheid wordt gesteld op een nadere terechtzitting aanwezig te zijn (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.34).
2.5.
De inhoud van de hiervoor onder 2.2 en 2.3 weergegeven processen-verbaal levert een duidelijke aanwijzing op als hiervoor onder 2.4 bedoeld. Daaruit kan immers bezwaarlijk anders volgen dan dat de uit anderen hoofde gedetineerde verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Het oordeel van het Hof is in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen en de omstandigheden van het geval niet begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof niets heeft vastgesteld over de eventuele mogelijkheden van schorsing van het onderzoek en de tijd die daarmee zou zijn gemoeid, terwijl bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel van de behandeling in beginsel voor rekening van de verdachte zal komen. Aan een en ander doet niet af dat de raadsman op de terechtzitting uitdrukkelijk gemachtigd was door de verdachte om de verdediging te voeren.
2.6.
Het middel treft dus doel.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.