Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 21 maart 2014 door de Hoge Raad is behandeld, betreft het een verzoek tot cassatie van de man in een huwelijksvermogensrechtelijke kwestie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. van Swaaij, heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Duijvendijk-Brand, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De man heeft in cassatie klachten aangevoerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt daarom het beroep van de man. De beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.