ECLI:NL:HR:2014:695

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
13/01784
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste wetsuitleg omtrent het begrip 'zonder rijbewijs' in de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig zonder rijbewijs, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte het motorrijtuig had bestuurd 'zonder rijbewijs'. De Hoge Raad verduidelijkte dat het begrip 'zonder rijbewijs' in de context van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden uitgelegd als 'zonder dat aan hem een rijbewijs is afgegeven'. Dit betekent dat de eerdere ongeldigverklaring van het rijbewijs niet automatisch impliceert dat de verdachte nooit een rijbewijs had gehad. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest voor zover het de bewezenverklaring en de kwalificatie betrof, en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde onderdeel. De Hoge Raad benadrukte dat de vrijspraak geen afbreuk deed aan de ernst van het bewezenverklaarde feit, namelijk het rijden onder invloed van alcohol, wat een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 is. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de Wegenverkeerswet en de rechten van bestuurders wiens rijbewijs ongeldig is verklaard.

Uitspraak

25 maart 2014
Strafkamer
nr. 13/01784
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 maart 2013, nummer 20/002188-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing van de bewezenverklaring en de kwalificatie, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte het in de bewezenverklaring genoemde motorrijtuig heeft bestuurd "zonder rijbewijs" en dat het ten onrechte art. 8, derde en vierde lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) heeft toegepast.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 24 juni 2011 te Cuijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 695 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsvoering:
"Gelet op de bekennende verklaringen van verdachte volstaat het hof, conform artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
1.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2013 verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik beken het ten laste gelegde feit. Ik heb op 24 juni 2011 te Cuijk een personenauto bestuurd terwijl ik teveel alcohol had gedronken en ik geen rijbewijs had omdat dit ongeldig was verklaard.
(...)
4.
Een geschrift, opgenomen op de doorgenummerde dossierpagina's 17 en 18 van dossier met registratienummer PL21Z4 2011065754, betreffende de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte vanaf 3 september 2010."
2.2.3.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als "Overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994" en de verdachte te dier zake veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, alsmede hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van zeven maanden.
2.3.1.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
a. art. 8 (oud) WVW 1994 zoals dat, voor zover hier van belang, luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit:
"2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
3. In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, indien sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken, dan wel, indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van bromfietsen en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken, en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de bestuurder van een motorrijtuig die zonder rijbewijs een motorrijtuig bestuurt voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist is."
b. art. 8, vierde lid, (oud) WVW 1994 zoals dat na 1 december 2011 is komen te luiden:
"In afwijking van het tweede lid is het derde lid van overeenkomstige toepassing op de bestuurder van een motorrijtuig:
a. die zonder dat aan hem een rijbewijs is afgegeven een motorrijtuig bestuurt voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist is (...)"
c. art. 176, derde lid, (oud) WVW 1994 zoals dat luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit:
"Overtreding van de artikelen (...) 8 (...), wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie."
d. art. 179, eerste lid, WVW 1994:
"Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen (...) 8 (...), kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd."
2.3.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de op 1 december 2011 in werking getreden Wet van 4 juni 2010, Stb. 2010, 259, tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de aanpassing van de Vorderingsprocedure en de invoering van het alcoholslotprogamma, houdt ten aanzien van de hiervoren onder 2.3.1 sub b vermelde bepaling in:
"Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om te komen tot een verduidelijking van de formulering van het vierde lid. Het vierde lid is van toepassing op:
a. bestuurders die een motorrijtuig besturen zonder dat hun een rijbewijs is afgegeven, en
b. bestuurders aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd.
Voor de onder a genoemde bestuurders geldt dat zij in feite gelijk te schakelen zijn met bestuurders met weinig ervaring. Het zou niet reëel zijn deze groep te laten vallen onder de algemene limiet van 0,5‰.
De verlaagde limiet is uitdrukkelijk niet van toepassing op bestuurders aan wie wel ooit een rijbewijs is afgegeven, maar niet voor de categorie motorrijtuig dat hij op dat moment bestuurt, of die een rijbewijs bezit waarvan de geldigheidsduur door het verstrijken van de tijd is verlopen. De limiet van 0,5‰ geldt ook voor bestuurders ten aanzien van wie het rijbewijs ongeldig is verklaard wegens ongeschiktheid."
(Kamerstukken II, 2008/09, 31 896, nr. 3, p. 46)
2.4.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 8 WVW 1994. Daarom moet het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomend begrip "zonder rijbewijs" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het vierde lid van dat artikel. Mede gelet op de hiervoren onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis, waarin tot uitdrukking is gebracht dat de formulering van het vierde lid van art. 8 WVW 1994 zoals dat na 1 december 2011 is komen te luiden, een "verduidelijking" is van de oude – hier toepasselijke - formulering van die bepaling, moet het bestanddeel "zonder rijbewijs" van art. 8, vierde lid, (oud) WVW 1994 worden uitgelegd als "zonder dat aan hem een rijbewijs is afgegeven".
2.5.
Nu het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig was verklaard, waarin besloten ligt dat hem op enig moment een rijbewijs is afgegeven, getuigt zijn oordeel dat de verdachte het motorrijtuig heeft bestuurd "zonder rijbewijs", van een onjuiste wetsuitleg. Het middel klaagt daarover terecht.
2.6.
Het middel klaagt voorts terecht dat het Hof ten onrechte het derde en het vierde lid van art. 8 WVW 1994 heeft toegepast. De Hoge Raad zal het bestreden arrest in zoverre vernietigen.
2.7.
De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van voormeld onderdeel van de tenlastelegging en de kwalificatie daaraan aanpassen.
2.8.
De gegrondheid van het middel behoeft evenwel niet te leiden tot terugwijzing van de zaak naar het Hof of verwijzing naar een ander hof, aangezien de vrijspraak van het gewraakte onderdeel van de tenlastelegging geen afbreuk doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat verdachtes ademalcoholgehalte 695 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg, terwijl de grenswaarde in het tweede lid van art. 8 WVW 1994 op 220 microgram is gesteld, en voorts dat toepassing van art. 8, tweede lid, WVW 1994 ingevolge de art. 176 en 179 WVW 1994 - ook in geval de bestuurder een rijbewijs heeft - niet tot een ander strafmaximum leidt.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring voor zover inhoudende "derde lid, aanhef en onder a" en "terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs", alsmede de aan de bewezenverklaring gegeven kwalificatie;
spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde voor zover inhoudende "derde lid, aanhef en onder a" en "terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs";
kwalificeert het bewezenverklaarde als "overtreding van art. 8, tweede lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994";
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 maart 2014.