Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
1 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte, geboren in 1984, in eerste instantie was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Het Hof had op verzoek van het Openbaar Ministerie besloten om deze voorwaardelijke straf om te zetten in een taakstraf van dertig uren, met als alternatief vijftien dagen hechtenis. De Hoge Raad oordeelt dat de last tot tenuitvoerlegging van de taakstraf van dertig uren geen strijdigheid oplevert met de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, maar dat de bevolen vervangende hechtenis van veertien dagen dat wel doet. De Hoge Raad stelt vast dat de wet niet toestaat dat een rechter een vrijheidsstraf oplegt die langer is dan de niet tenuitvoergelegde straf. Dit betekent dat de rechter niet de bevoegdheid heeft om een vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt. De Hoge Raad vernietigt daarom de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de vervangende hechtenis, en bepaalt dat deze veertien dagen moet bedragen. Het beroep wordt voor het overige verworpen.