In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen. De belanghebbende had tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die de eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem bevestigde, beroep in cassatie ingesteld. De Rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag en boetebeschikking gehandhaafd. Tijdens de zitting bij het Hof verzocht de gemachtigde van de belanghebbende om aanhouding, omdat hij pas recent op de hoogte was van de zaak en de stukken niet kende. Het Hof wees dit verzoek af zonder motivering.
De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om aanhouding niet voldoende gemotiveerd was. Volgens de Hoge Raad vereist een goede rechtspleging dat een rechter een gemotiveerd verzoek om aanhouding met redenen omkleedt. Aangezien deze motivering ontbrak, oordeelde de Hoge Raad dat het middel slaagde en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De overige middelen behoefden geen behandeling. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën gelast om het griffierecht van € 239 aan de belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij de afwijzing van verzoeken, wat essentieel is voor een goede rechtspleging. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het bestuurs- en belastingrecht, waar de motivering van beslissingen door de rechter cruciaal is voor de rechtsbescherming van belanghebbenden.