Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 26 september 2013, nr. SGR 13/2237, betreffende twee aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 september 2013, betreffende twee naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier belanghebbende op 9 december 2013 per aangetekende brief heeft gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht, met een termijn van vier weken voor betaling. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet voldaan.
Op 9 januari 2014 heeft de griffier belanghebbende opnieuw per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De Hoge Raad heeft op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 4 april 2014, waarbij de vice-president en de raadsheren in de zitting aanwezig waren.