Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
4 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak hebben verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, die op 29 november 2013 was gegeven in het kader van hun schuldsaneringsregeling. De rechter-commissaris had eerder op 10 oktober 2013 een verzoek tot verkorting van de looptijd van deze regeling afgewezen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen en het verloop van het geding in feitelijke instanties. De verzoekers hebben hun beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarbij zij de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman in overweging hebben genomen, die strekte tot verwerping van het cassatieverzoek.
De Hoge Raad heeft de aangevoerde klachten in de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) is er geen noodzaak voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere beslissingen van de rechter-commissaris en de rechtbank in stand blijven.
Deze beschikking is op 4 april 2014 gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders en M.V. Polak, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.