In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan de belanghebbende is opgelegd over het jaar 2007. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar de Rechtbank te Leeuwarden heeft het beroep ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd en de navorderingsaanslag heeft opgeheven.
De Staatssecretaris heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof. In cassatie is vastgesteld dat de Inspecteur op 11 juni 2009 informatie heeft ontvangen van de provincie Fryslân, die betrekking heeft op subsidies voor agrarische bedrijven die gedupeerd zijn door de MKZ-uitbraak. De Inspecteur had deze informatie kunnen gebruiken bij het opleggen van de primitieve aanslag, die op 28 augustus 2009 is opgelegd. De navorderingsaanslag is aangekondigd op 2 juni 2010 en opgelegd op 26 juni 2010.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet beschikte over het voor navordering vereiste nieuwe feit, omdat de informatie van de provincie redelijkerwijs al bekend had kunnen zijn ten tijde van de aanslagregeling. De Hoge Raad oordeelt dat de Inspecteur, gezien de omstandigheden, had moeten beschikken over de benodigde informatie om de juiste aanslag op te leggen of de regeling van de aanslag had moeten aanhouden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van de belanghebbende.