Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Beslissing
8 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1958, was in hoger beroep veroordeeld voor verduistering en valsheid in geschrift. De Hoge Raad behandelt de cassatiegronden die door de verdachte zijn ingediend, waarbij de advocaat mr. J.Y. Taekema de middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof.
De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelt dat de bewezenverklaringen van het Hof voldoende zijn gemotiveerd. De verdachte had in de periode van 18 december 2003 tot en met 11 februari 2004 geldbedragen, toebehorende aan een derde, wederrechtelijk toegeëigend. Daarnaast heeft hij in de periode van 1 februari 2004 tot en met 12 oktober 2004 valselijk een leningsovereenkomst en een concept verklaring opgemaakt, die bestemd waren om als bewijs te dienen.
De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaringen steunen op de bewijsvoering van het Hof, waarin is vastgesteld dat de verdachte de gelden niet heeft aangewend voor de afgesproken doeleinden en dat hij de ter beschikking gestelde gelden voor andere doeleinden heeft gebruikt. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de veroordeling van de verdachte, waarbij de motivering van het Hof als toereikend wordt beschouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken en de betekenis van de rechtsbeginselen in het strafrecht.