ECLI:NL:HR:2014:867

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
13/01126
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en de verwerping van het beroep op noodweer in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 14 oktober 2011 te Utrecht. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij door de aangever was geduwd en aan zijn T-shirt was getrokken, wat hem in een situatie van zelfverdediging zou hebben gebracht. Het Hof verwierp dit verweer, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het beroep op noodweer niet werd aangenomen. De Hoge Raad stelde vast dat de verwerping van het beroep op noodweer niet zonder meer verenigbaar was met de verklaringen van de verdachte en dat het Hof niet duidelijk had gemaakt of het de feitelijke toedracht niet aannemelijk achtte of dat het die toedracht niet voldoende vond om een beroep op noodweer te rechtvaardigen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de beoordeling van noodweer in strafzaken.

Uitspraak

8 april 2014
Strafkamer
nr. 13/01126
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 19 februari 2013, nummer 21/004484-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 14 oktober 2011 te Utrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene]), met kracht aan de haren heeft getrokken en meermalen met kracht met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier, Wijk Binnenstad, Politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 14 oktober 2011 te Utrecht, op pagina 4 tot en met 8 gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de aangifte van [betrokkene],- zakelijk weergegeven -:
Ik ben op 14 oktober 2011 omstreeks 00:30 uur naar de Filemon aan het Janskerkhof 22 te Utrecht gegaan. Ik was daar met [getuige 1]. Ik was daar ook met mensen uit mijn klas.
Toen we naar de wc geweest waren liepen we terug. Ik zag dat er halverwege de zaak een opstootje was. Ik zag dat een jongen met lang donkerblond mijns inziens de aanstichter was van het opstootje.
Ik sprak de jongen aan en zei: "He gast, zoek toch geen ruzie. Maak er gewoon een fijne avond van." Of woorden van gelijke strekking.
Ik zag dat de jongen zich omdraaide en met zijn linkerhand mijn haar vast pakte. Ik voelde dat dit flink pijn deed. Ik voelde dat ik uit balans getrokken werd aan mijn haar.
Ik zag dat de jongen met zijn rechter, tot vuist gebalde, hand uithaalde naar mijn hoofd. Ik voelde dat de jongen mij raakte op mijn hoofd. Ik voelde dat ik ongeveer 6 maal geraakt werd op mijn hoofd. Ik had het idee dat de jongen uit volle kracht op mijn hoofd stompte met gebalde vuist. Ik probeerde de slagen af te weren met mijn armen. Ik werd door de jongen zo ver naar voren getrokken dat ik mij niet kon verdedigen. Ik voelde dat de jongen zo hard aan mijn haar trok dat ik niet op kon staan. Ik kan u zeggen dat ik een heel erg gevoel van onmacht had. Ik voelde me aangevallen en raakte bijna in paniek.
Ik wreef over mijn wang en zag dat mijn hand onder het bloed zat. Ik had een snee in mijn voorhoofd waar flink bloed uit kwam.
Ik had pijn aan de snee in mijn voorhoofd. Ik voelde pijn in mijn hoofd waar aan getrokken was. Ook voelde ik pijn op mijn linkerwang.
(Opmerking verbalisant: Ik zie dat de aangever een snee van ongeveer 2 cm lang op zijn linkerzijde van zijn voorhoofd heeft bij zijn haargrens. Ook zie ik dat de aangever een kras heeft over zijn linkerwang en een gedeelte van zijn wang van ongeveer 13 cm lang. Verder zie ik dat de aangever hele plukken haar uit zijn hoofd trok die los zaten).
2. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 2], buitengewoon opsporingsambtenaar van Politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 14 oktober 2011 te Utrecht, op pagina 21 tot en met 23 gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1], - zakelijk weergegeven -:
Op vrijdag 14 oktober 2011, omstreeks 02:30 uur was ik in de Filemon gevestigd aan het Janskerkhof 29 te Utrecht. Ik was hier samen met een aantal vrienden. Een van de vrienden was [betrokkene].
Op het moment van het voorval waren [betrokkene] en ik met zijn tweeën. Het was heel druk in de Filemon. Zo druk dat er geduwd werd. Sommige mensen deden dit per ongeluk, andere mensen deden dit met opzet.
Ik liep achter [betrokkene] aan. Ik hoorde dat [betrokkene] zei: "Doe rustig aan" of woorden van gelijke strekking of inhoud.
Ik zag dat [betrokkene] werd beetgepakt aan zijn haar door een jongen. Ik weet niet meer precies met welke hand de jongen dit deed. Ik zag dat [betrokkene] aan de voorkant van zijn hoofd, aan zijn haar werd getrokken. Ik zag dat [betrokkene] voorover bukte.
Ik kan de jongen die dit bij [betrokkene] deed als volgt omschrijven:
Blanke man
Tussen de 1.80m en de 1.85 m lang
Tussen de 20 en 25 jaar oud
Normaal postuur
De jongen droeg een houthakkersblouse met de kleuren rood bruin en blauw.
De jongen had blond haar tot in zijn nek ongeveer.
3. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3], brigadier, Wijkteam Noordwest, Politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 14 oktober 2011 te Houten, op pagina 18 tot en met 20 gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, - zakelijk weergegeven -:
Vrijdag 14 oktober 2011 om 00:30 uur, zijn we met z'n vijven naar dancing Filemon gegaan.
Het was druk in de Filemon. Ik kwam van achteren en zag ook een beetje aan de achterkant dat er een opstootje was.
De jongen sprak mij aan. Hij was met een vriend. Ik weet niet meer wat hij tegen mij gezegd heeft.
We zaten elkaar te irriteren en tegen elkaar te duwen. Ik werd door die jongen in mijn gezicht geduwd. Ik werd daarop boos en we begonnen harder tegen elkaar te duwen en te trekken. Ik werd daarbij naar beneden getrokken. Niet doelbewust trok ik hem aan zijn haren.
Ik heb die jongen ook geslagen met mijn vuisten. U laat mij foto's zien van het letsel van die jongen. Dit kan van mij zijn, maar ook van mijn vrienden die zich er mee bemoeiden."
3.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Noodweersituatie aannemelijk
5. Cliënt heeft verklaard dat aangever hem tot twee keer toe benaderde en provoceerde. Na de eerste benadering gebeurde er niets. Na de tweede benadering werd [verdachte] door aangever in zijn gezicht geduwd en vervolgens aan zijn T-shirt omlaag getrokken (p. 19). Vanuit die positie - met zijn gezicht naar de grond en zijn bovenlijf naar beneden getrokken - heeft hij geprobeerd zich te verdedigen. Intussen werd [verdachte] gestompt door aangever en zijn vrienden. Tijdens dit incident is het T-shirt van cliënt helemaal opengescheurd.
6. Aangever had cliënt dus in een overvolle kroeg vast bij zijn T-shirt en trok hem omlaag. [verdachte] kon niet weg. Hij had geen andere keuze dan zich te proberen te verdedigen. Hij werd vastgehouden, aan zijn haar getrokken en geslagen. Zijn handelen - het proberen te pakken van het haar en terugslaan - voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze verdediging was noodzakelijk en geboden.
7. De verklaring van [verdachte] wordt in grote lijnen ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en door de opmerkingen van de dienstdoende verbalisant.
8. [getuige 2] bevestigt dat cliënt werd geprovoceerd door aangever. Hij zag dat cliënt en aangever in discussie raakten en dat aangever tijdens die discussie op provocerende wijze aan het haar van cliënt zat. [verdachte] reageerde daar vrij rustig op.
9. [getuige 2] bevestigt ook dat aangever het daadwerkelijke handgemeen startte. Dat hoorde hij van de mensen met wie hij stond te praten.
10. Dat cliënt zelf de confrontatie niet opzocht, blijkt ook wel uit het feit dat er na de eerste benadering niets gebeurde.
11. [getuige 3] bevestigt dat [verdachte] ook de nodige klappen heeft gekregen. Volgens [getuige 3] is [verdachte] tijdens het incident op de grond beland, hetgeen ook betrekking zou kunnen hebben op het moment dat [verdachte] aan zijn T-shirt omlaag werd getrokken. [verdachte] werd aan zijn haren getrokken en in zijn gezicht geslagen.
12. [getuige 3] geeft verder aan dat [verdachte] vlak na het incident beduusd was en er uitzag alsof hij niet wist wat hem was overkomen.
13. Ook de verbalisant bevestigt dat cliënt letsel had (zij het gering) en dat zijn T-shirt was gescheurd (p. 2).
14. [getuige 2] en [getuige 3] bevestigen beiden dat cliënt werd benaderd door een groep.
15. Aangever stelt dat [verdachte] de aanstichter van het gevecht zou zijn geweest en dat [verdachte] ook het handgemeen zelf startte. [getuige 2] weerspreekt deze omstandigheden.
16. Aangever zegt niets over of [verdachte] ook de nodige klappen heeft gekregen; hij zegt alleen dat hijzelf te ver naar voren werd getrokken om zich te kunnen verdedigen. Hij zegt evenmin iets over of hij zelf deel uitmaakte van een groep.
17. [getuige 2] en [getuige 3] verklaren hier wel over en bevestigen het verhaal van cliënt.
18. De verklaring van [verdachte] wordt - behalve door de verklaring van aangever - niet weerlegd door andere stukken in het dossier.
19. Getuige [getuige 1] verklaart niet over de aanleiding van het handgemeen. Ook van de rest van het incident heeft hij niet veel gezien omdat hij bier in zijn ogen had (p. 22). Door de dienstdoende verbalisant is opgenomen (p.2) dat "niet duidelijk is geworden wie de aanleider of aanstichter is geweest van de mishandeling."
20. Daarnaast erkent cliënt zelf ook te hebben geslagen, wat zijn verklaring geloofwaardiger maakt dan die van aangever.
21. Het verhaal van cliënt is dus wel degelijk aannemelijk. Zijn verhaal wordt alleen weersproken door de verklaring van aangever en wordt door andere bewijsmiddelen ondersteund. Dat niemand het specifieke moment heeft gezien waarop cliënt omlaag werd getrokken doet daaraan niet af. Sprake was van een noodweersituatie.
(...)
23. Ik verzoek u daarom om cliënt vrij te spreken van feit 1 dan wel hem te ontslaan van alle rechtsvervolging."
3.5.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, immers verdachte stelt dat aangever hem in zijn gezicht heeft geduwd en vervolgens aan zijn T-shirt omlaag heeft getrokken. Vanuit die positie - met zijn gezicht naar de grond en zijn bovenlijf naar beneden getrokken - heeft verdachte geprobeerd zich te verdedigen tegen die wederrechtelijke aanranding van eigen lijf. De raadsvrouw betoogt voorts dat de mishandeling door verdachte van aangever daarom niet wederrechtelijk was en dat hij derhalve dient te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd niet overeenstemt met de verklaring die hij eerder bij de politie heeft afgelegd. Het hof gaat uit van de verklaring door verdachte afgelegd bij de politie ook omdat deze verklaring op wezenlijke onderdelen steun vindt in de verklaring van de aangever en acht het derhalve niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie."
3.6.
Hetgeen het Hof heeft overwogen, laat in het ongewisse of het Hof de door de raadsvrouwe aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel naar het oordeel van het Hof die toedracht een beroep op noodweer niet rechtvaardigt. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de verwerping van het beroep op noodweer niet zonder meer verenigbaar is met de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte. Het verweer is dus ontoereikend gemotiveerd verworpen.
3.7.
Het middel slaagt.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 april 2014.