ECLI:NL:HR:2014:914

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12/02024
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en vermindering van taakstraf in cassatiezaak betreffende henneptransport

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste instantie veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van hennepstekken in de periode van 19 tot en met 20 juli 2008. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C.J. Lina. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft het verweer van de verdachte, dat het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning niet voor het bewijs mocht worden gebruikt, verworpen. Het Hof had geoordeeld dat de bevindingen van de verbalisanten niet de inhoud van de verklaringen van de verdachte betroffen en derhalve niet als bewijsmateriaal konden worden aangemerkt dat was verkregen als gevolg van de verklaringen van de verdachte. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat het Hof niet blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uren naar 228 uren, met een vervangende hechtenis van 114 dagen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verwierp het beroep voor het overige.

De uitspraak benadrukt het belang van de waarborgen in het strafproces, zoals het recht op bijstand van een advocaat, en de gevolgen van eventuele vormverzuimen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming van verdachten in het strafrecht.

Uitspraak

15 april 2014
Strafkamer
nr. 12/02024
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 april 2012, nummer 20/004616-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 16 april 2009 voor het bewijs heeft gebezigd.
2.2.
Ten laste van de verdachte is – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – bewezenverklaard dat:
"A.
hij in de periode van 19 juli 2008 tot en met 20 juli 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid hennepstekken, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van dit feit onder meer het volgende bewijsmiddel tot het bewijs gebezigd:
"20. Het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning, op ambtseed opgemaakt en op 16 april 2009 ondertekend door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dossierpagina's 31-32, zijnde onderdeel van het persoonsdossier van verdachte [verdachte], op ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], Politie Brabant Noord, Divisie Centrale Recherche, proces-verbaalnummer 28-821817, onderzoek Tapas, sluitingsdatum 17 april 2009, doorgenummerde dossierpagina's 1-34, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Middels een CIOT-bevraging bleek dat het nummer 06-[001] was afgegeven aan [verdachte]. Tevens gaf [verdachte] tijdens zijn verhoor op 16 april 2009 op dat zijn telefoonnummer eindigde op 57.
Door ons werden twee telefoongesprekken, gespreknummers [002] (15-07-2008 omstreeks 20.11 uur) en [003] (17-07-2008, omstreeks 12:18 uur), op 16 april 2009 beluisterd voor stemherkenning.
Hierbij hoorden wij dat in deze telefoongesprekken de door ons op 16 april 2009 als verdachte gehoorde [verdachte] gespreksdeelnemer was. Tevens bleek dat hij daarbij gebruik maakte van het telefoonnummer 06-[001]."
2.4.
De bestreden uitspraak houdt onder het opschrift "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" het volgende in:
"De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidende onderzoek, tengevolge waarvan de inhoud van zowel de door verdachte afgelegde verklaringen van 16 april 2009 bij de politie als het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 16 april 2009 niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat:
(...)
Met de raadsman heeft het hof geconstateerd dat niet is gebleken dat de verdachte voor de aanvang van deze verhoren is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat of hem de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan dat verhoor een advocaat te raadplegen. Niet is gebleken dat verdachte ondubbelzinnig afstand had gedaan van dit recht en evenmin is gebleken van het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken of hem dat recht te ontzeggen.
Dit levert naar het oordeel van het hof op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De consequentie hiervan is dat de inhoud van de twee verklaringen die de verdachte op 16 april 2009 bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs zullen worden gebruikt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege deze Salduz-schending ook de inhoud van het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 16 april 2009 niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Het hof overweegt hieromtrent in het bijzonder als volgt.
In het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 16 april 2009 relateren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat zij op 16 april 2009 twee telefoongesprekken hebben beluisterd voor stemherkenning. Zij namen daarbij waar dat [verdachte], die zij die dag als verdachte hadden gehoord, aan deze gesprekken deelnam en zij stelden vast dat hij gebruik maakte van het telefoonnummer 06-[001]. Het hof gaat er derhalve van uit dat de betreffende verbalisanten de stemherkenning hebben gebaseerd op het stemgeluid van verdachte dat zij tijdens de met de Salduz-jurisprudentie strijdige verhoren van verdachte hebben waargenomen.
Dit laatste leidt er naar het oordeel van het hof echter niet toe dat de stemherkenning van het bewijs moet worden uitgesloten. Met uitsluiting van de verklaringen voor het bewijs wordt naar het oordeel van het hof bedoeld uitsluiting van de inhoud van de door de verdachte afgelegde verklaringen. Die uitsluiting raakt het bewijs en niet de verdere opsporing. Het opmaken van een proces-verbaal van identiteit en stemherkenning heeft plaatsgevonden in het kader van het (verdere) opsporingsonderzoek waarbij de verdachte voor de aanvang van de verhoren aan de hand waarvan zijn stem is herkend en zijn deelname aan telefoongesprekken is vastgesteld, is gewezen op zijn recht dat hij niet tot antwoorden verplicht was.
Het hof verwerpt mitsdien ook in zoverre het verweer."
2.5.
In de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de in het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 16 april 2009 gerelateerde bevinding van de verbalisanten, die is gebaseerd op hun waarneming van het stemgeluid van de verdachte tijdens de eerdere verhoren op die dag, niet de inhoud van de verklaringen van de verdachte betreft noch kan worden aangemerkt als bewijsmateriaal dat is verkregen als een rechtstreeks gevolg van de verklaringen van de verdachte afgelegd tijdens die verhoren. Door op grond daarvan het verweer te verwerpen dat als gevolg van het op grond van het zogenoemde Salduz-jurisprudentie geconstateerde vormverzuim ook het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van het bewijs moet worden uitgesloten, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

5.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 228 uren, subsidiair 114 dagen hechtenis, bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2014.