Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
15 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 4 december 2012 uitspraak deed in de strafzaak met nummer 24/001337-10. De verdachte, geboren in 1962, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaten, mr. D. Moszkowicz en mr. J.W.E. Luiten, beiden werkzaam in Maastricht. De schriftuur met de middelen van cassatie is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde middelen niet voldoende zijn om de uitspraak van het Gerechtshof te herzien.
Op 15 april 2014 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier A.C. ten Klooster aanwezig was.