De Rechtbank heeft in het kader van de overname van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van het Landgericht te Aken aan de veroordeelde opgelegde vrijheidsstraf, een gevangenisstraf van vijf jaren opgelegd. Deze uitspraak houdt ten aanzien van de strafoplegging het volgende in:
"De omstandigheid dat de tenuitvoerlegging toelaatbaar wordt geacht brengt ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Wet (de Hoge Raad leest: overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen) juncto artikel 9, eerste lid sub b van het Verdrag (de Hoge Raad leest: inzake de overbrenging van gevonniste personen) mee dat de rechtbank voor de straf die de rechtbank Aken aan de veroordeelde heeft opgelegd een sanctie in de plaats dient te stellen, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld.
Ten laste van veroordeelde is bij meergenoemd vonnis bewezen verklaard dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het zesmaal verkopen van telkens 500 gram cocaïne aan Duitse afnemers die de drugs naar Duitsland transporteerden.
Dit feit is strafbaar gesteld bij paragrafen 1, 3 en 29a, lid 1 nr. 2, Duitse Opiumwet.
Het overeenkomstige feit is naar Nederlands recht strafbaar gesteld in artikel 2, onder A en B van de Opiumwet.
Ter zake van dit feit kan een maximum straf van 10 respectievelijk 8 jaren of een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.
De rechtbank acht de veroordeelde ter zake van dit strafbare feit strafbaar, nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die deze strafbaarheid zouden kunnen verminderen of opheffen.
Bij het bepalen van de sanctie heeft de rechtbank in aanmerking genomen hetgeen daaromtrent is voorgeschreven in artikel 11 van het Verdrag.
De rechtbank meent dat de ernst van het gepleegde feit beoordeeld dient te worden naar de normen welke gelden in het land waar dat feit is begaan. De rechtbank houdt derhalve rekening met het feit dat ook in Duitsland de verkoop van grote hoeveelheden cocaïne aan afnemers die de cocaïne vervolgens naar Duitsland brachten als een ernstige inbreuk op de rechtsorde aldaar geldt. Voorts meent de rechtbank dat veroordeelde, door zich in Duitsland schuldig te maken aan voornoemd delict, het risico heeft genomen daarvoor zwaarder te worden gestraft dan in Nederland gebruikelijk is.
De rechtbank acht gelet op de aard en de ernst van de feiten, de straffen die in vergelijkbare zaken naar Nederlands recht worden opgelegd en mede in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, een gevangenisstraf van vijf jaren op zijn plaats."