ECLI:NL:HR:2014:923

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
13/06310
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1963, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er twee afwijkende uitwerkingen bestonden van een door de politie getapt telefoongesprek, en dat deze uitwerkingen opzettelijk valselijk waren opgemaakt door de opsporingsambtenaren. De aanvrager stelde dat, indien het Hof op de hoogte was geweest van deze informatie, dit had geleid tot een vrijspraak of een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.

De Hoge Raad heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de wettelijke grondslagen voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Raad oordeelde dat de aanvrager onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de uitwerkingen van het telefoongesprek valselijk waren opgemaakt. De argumenten en bewijsstukken die ter ondersteuning van deze stelling werden aangedragen, waren niet overtuigend genoeg om de aanvraag te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. Dit arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

15 april 2014
Strafkamer
nr. 13/06310 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 mei 2001, nummer 20/002637-00, ingediend door mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 november 2000 - de aanvrager ter zake van 1a. "Medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" en 3. "Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
In de aanvraag wordt aangevoerd dat is gebleken dat er twee van elkaar "op een essentieel punt" afwijkende uitwerkingen bestaan van een en hetzelfde op 12 november 1999 door de politie getapte telefoongesprek tussen de aanvrager en [betrokkene]. De aanvrager houdt het ervoor dat deze uitwerkingen opzettelijk verkeerd en derhalve valselijk door de opsporingsambtenaren zijn opgemaakt, zodat zij zich hebben schuldig gemaakt aan het misdrijf valsheid in geschrift. De aanvrager stelt dat dit gegeven destijds, ware het Hof daarmee bekend geweest, primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie zou hebben geleid en subsidiair tot bewijsuitsluiting van de resultaten van het door de politie verrichte onderzoek.
3.3.
De aanvraag stuit reeds af op de omstandigheid dat de aanvrager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitwerkingen van genoemd tapgesprek valselijk zijn opgemaakt. Hetgeen ter onderbouwing van dat standpunt in de aanvraag wordt aangevoerd alsmede de inhoud van de bij de aanvraag gevoegde bescheiden bieden voor die stelling onvoldoende grond.
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2014.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.