Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
15 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1963, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er twee afwijkende uitwerkingen bestonden van een door de politie getapt telefoongesprek, en dat deze uitwerkingen opzettelijk valselijk waren opgemaakt door de opsporingsambtenaren. De aanvrager stelde dat, indien het Hof op de hoogte was geweest van deze informatie, dit had geleid tot een vrijspraak of een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
De Hoge Raad heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de wettelijke grondslagen voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Raad oordeelde dat de aanvrager onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de uitwerkingen van het telefoongesprek valselijk waren opgemaakt. De argumenten en bewijsstukken die ter ondersteuning van deze stelling werden aangedragen, waren niet overtuigend genoeg om de aanvraag te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. Dit arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.