Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
15 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Almelo, dat op 17 augustus 2009 was uitgesproken. De aanvraagster was destijds veroordeeld voor diefstal en kreeg een voorwaardelijke werkstraf van veertig uren, met een proeftijd van twee jaren. De aanvraag tot herziening werd ingediend door mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, namens de aanvraagster, die in 1959 is geboren.
De aanvraag tot herziening is gebaseerd op de stelling dat de aanvraagster het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd als gevolg van een posttraumatische stressstoornis en een obsessieve compulsieve stoornis. De Hoge Raad oordeelt echter dat deze informatie niet nieuw is, aangezien de Politierechter tijdens de eerdere zitting al op de hoogte was van de psychische aandoeningen van de aanvraagster. Dit blijkt uit een brief van sociaal psychiatrisch verpleegkundige L.W. Harens en psychiater A.J.E. Bosman, die op 31 maart 2009 was overgelegd.
De Hoge Raad concludeert dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond is, omdat de aangevoerde gronden niet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad wijst ook het verzoek om een deskundige te benoemen af, omdat er geen aanleiding is om dit verzoek in te willigen. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en de aanvraag tot herziening wordt afgewezen.