ECLI:NL:HR:2014:927

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
14/01181
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een rechterlijk ambtenaar wegens ziekte op basis van artikel 46i Wrra

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot ontslag van een rechterlijk ambtenaar, ingediend door de Procureur-Generaal. De vordering was gebaseerd op artikel 46i van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra), dat bepaalt dat een rechterlijk ambtenaar kan worden ontslagen indien hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. De Procureur-Generaal had op 6 maart 2014 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene, een rechter in de rechtbank Limburg, zou ontslaan met ingang van 1 mei 2014. Bij deze vordering waren verschillende documenten overgelegd, waaronder een verzoek tot ontslag van het bestuur van de rechtbank Limburg en medische rapportages.

Op 21 maart 2014 heeft de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek ingesteld, waarbij zowel de betrokkene als de president van de rechtbank Limburg op de hoogte zijn gesteld van het tijdstip van het onderzoek. Beide partijen hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het ontslag, waardoor de Hoge Raad kon concluderen dat er geen behoefte was aan een nadere toelichting in raadkamer. De Procureur-Generaal heeft de vordering mondeling toegelicht.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene, als rechterlijk ambtenaar, voor het leven is benoemd en dat de voorwaarden voor ontslag op basis van artikel 46i, lid 1, Wrra zijn vervuld. De ongeschiktheid van de betrokkene heeft meer dan twee jaar geduurd, herstel binnen zes maanden is niet te verwachten, en duurzame re-integratie in de eigen of andere passende arbeid is niet binnen een redelijke termijn te verwachten. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad besloten om de betrokkene per 1 mei 2014 als rechterlijk ambtenaar te ontslaan.

Uitspraak

11 april 2014
Vierde Kamer
14/01181
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Arrest
in de zaak van:
op een vordering als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 6 maart 2014, tot ontslag als rechterlijk ambtenaar van:
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].

1.De vordering van de Procureur-Generaal

De Procureur-Generaal heeft op 6 maart 2014 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad betrokkene op voet van artikel 46i, lid 1, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) zal ontslaan met ingang van 1 mei 2014.
Bij de vordering heeft de Procureur-Generaal onder meer de volgende stukken overgelegd:
het verzoek tot vordering van ontslag van betrokkene, ingediend namens het bestuur van de rechtbank Limburg van 5 juli 2013, met 31 bijlagen;
de brief namens de president van de rechtbank Limburg van 30 augustus 2013, met bijlage, houdende de mededeling dat betrokkene haar beroep bij de rechtbank Roermond tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) van 9 april 2013 ter zake van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene heeft ingetrokken;
de brief van het UWV van 30 september 2013, met bijlage, houdende een afschrift van de gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 augustus 2013;
de brief van de Procureur-Generaal van 17 december 2013 aan de president van de rechtbank Limburg, houdende het verzoek om toezending van de rapportage van de verzekeringsarts van 25 juli 2013;
de brief van de president van de rechtbank Limburg van 10 januari 2014, met bijlagen, houdende de verzochte medische rapportage en een afschrift van een brief van de behandelend specialist;
de brief van de Procureur-Generaal van 6 februari 2014 aan betrokkene, waarbij de mogelijkheid wordt geboden haar zienswijze kenbaar te maken over het al dan niet instellen van een vordering tot ontslag;
de brief van DAS Rechtsbijstandsverzekering namens betrokkene van 10 februari 2014, waarin wordt verzocht het verzoek van de rechtbank Limburg tot vordering van ontslag van betrokkene toe te wijzen en haar op de voet van art. 46i, lid 1, Wrra ontslag te verlenen.

2.De raadkamer

Op 21 maart 2014 is door de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek, als bedoeld in artikel 46p, lid 1, Wrra, ingesteld.
[betrokkene] en de president van de rechtbank Limburg zijn bij brief van 11 maart 2014 in kennis gesteld van het tijdstip waarop de Hoge Raad het onderzoek in raadkamer zou instellen. Aangezien beide partijen zich niet tegen het ontslag verzetten en ervan hebben doen blijken te wensen dat de vordering wordt toegewezen, is geconstateerd dat beide partijen geen behoefte hebben in raadkamer hun standpunt toe te lichten. Beide partijen zijn niet in raadkamer verschenen.
De Procureur-Generaal heeft in raadkamer de vordering mondeling toegelicht.

3.Beoordeling van het verzoek

Betrokkene is rechter in de rechtbank Limburg en derhalve voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b Wrra.
Artikel 46i, lid 1, Wrra bepaalt dat de rechterlijk ambtenaar, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad kan worden ontslagen, indien:
a. de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd;
b. herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en
c. naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame re-integratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van de Minister van Veiligheid en Justitie, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
Artikel 46j Wrra bepaalt voorts dat bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, lid 1, de uitslag wordt betrokken van de beoordeling door het UWV.
Uit de door de Procureur-Generaal overgelegde stukken en het in raadkamer ingestelde onderzoek is gebleken dat voldoende aannemelijk is dat aan de in artikel 46i, lid 1, onder a, b en c, Wrra genoemde voorwaarden is voldaan en dat betrokkene derhalve wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid.
De Hoge Raad is van oordeel dat voldoende gronden aanwezig zijn om betrokkene per 1 mei 2014 als rechterlijk ambtenaar te ontslaan op de voet van artikel 46i Wrra.

4.Beslissing

De Hoge Raad ontslaat [betrokkene], rechter in de rechtbank Limburg, als rechterlijk ambtenaar per 1 mei 2014.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens, als voorzitter, de vice-president W.A.M. van Schendel en de raadsheren C. Schaap, G. Snijders en V. van den Brink, in tegenwoordigheid van de griffier J. Storm, en is in het openbaar uitgesproken op
11 april 2014.