ECLI:NL:HR:2014:961

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
13/00534
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling. De Hoge Raad herhaalt de vereisten voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling, zoals eerder vastgesteld in ECLI:NL:HR:2005:AT3659. De verdachte heeft op 13 november 2011 te Lisse een bedreiging geuit richting [betrokkene 1] door met een voorwerp te zwaaien en daarbij de woorden "wat moet je dan" te zeggen. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk dreigend handelde, maar de Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd is. De bewijsvoering laat niet zonder meer afleiden dat de bedreiging van dien aard was dat bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor hernieuwde behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

22 april 2014
Strafkamer
nr. 13/00534
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 september 2012, nummer 22/000387-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Ottens, advocaat te Noordwijk, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit 's Hofs bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 13 november 2011 te Lisse [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een voorwerp, op (korte) afstand van de keel en/of het hoofd van [betrokkene 1] gezwaaid en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "wat moet je dan"."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 november 2011 van de politie Hollands Midden met nr. PL1610 2011172282-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 26 e.v.):
als de op 13 november 2011 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik liep op 13 november 2011 in Lisse. Onderweg kwam ik een jongen en een meisje tegen. Volgens mij waren hun op de fiets en ik riep zoiets van: "Jo, Jo, Jo". Ik zag dat die jongen van zijn fiets afstapte en ik zag dat hij naar mij toe kwam lopen. Ik ben toen naar die jongen gelopen en ik zei hem: "Joh heb je sigaretten". Ik hoorde die jongen zeggen: Wat moet je van me? Ik zei toen "Wat moet jij nou, je kent me niet". Ik stond toen dicht bij die jongen. De afstand zal ongeveer 50 centimeter zijn geweest. Ik stond best wel provocerend tegenover die jongen. Ik kan wel begrijpen dat dit bedreigend kan overkomen. Ik heb mij wel schuldig gemaakt aan bedreiging en zeker als iemand zich door mij op dat moment bedreigd voelt.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik heb op 13 november 2011 te Lisse gezegd: "Wat moet je dan".
3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 november 2011 van de politie Hollands Midden met nr. PL1612 2011172282-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 4 e.v.):
als de op 13 november 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Bij mij bestond de overtuiging dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen. Op 13 november 2011 liep ik samen met [betrokkene 2] in Lisse. Ik zag een jongen staan. Ik zag dat er een tweede jongen aan kwam lopen. Ik hoorde dat jongen 1 naar mijn vriendin riep: "He meisje". Ik zag dat jongen 1 achter ons aan kwam rennen. Ik zag dat jongen 1 weer op mij kwam aflopen. Ik zag dat hij een mes in zijn linkerhand had. Ik zag dat hij dit mes omhoog bracht in mijn richting. Ik zag dat jongen 1 het mes ter hoogte van mijn keel hield. Ik hoorde dat hij zei: "wat moet je dan, wat moet je dan". Ik zag dat jongen 1 zwaaiende bewegingen maakte met het mes voor mijn gezicht. Op dat moment stond hij dertig centimeter van mij af. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 november 2011 van de politie Hollands Midden met nr. PL1612 2011172282-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 9 e.v.):
als de op 13 november 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Op 13 november 2011 liep ik samen met[betrokkene 1] in Lisse. Er waren twee manspersonen. Ik hoorde achter mij "He meisje". Dit werd twee of drie keer herhaald. Ik reageerde niet op het aanroepen en liep gewoon door. Ik heb wel steeds schuin achter mij gekeken en zag dat persoon 1 de persoon was, die mij aanriep. Vervolgens hoorde en zag ik dat persoon 1 naar ons toe rende. Toen hij bijna bij ons was aangekomen, draaiden wij ons om. Deze persoon begon meteen te schreeuwen. En was best agressief naar ons. Ik zag dat persoon 1 iets in zijn handen had. Ik zag dat persoon 1 het voorwerp wat hij in zijn handen had, steeds in de richting van mijn vriend bracht. Ik zag dat persoon 1 een zwaaiende beweging maakte met het voorwerp in zijn hand richting het hoofd van mijn vriend. Ik zag dat het voorwerp ongeveer 20 cm bij de keel van mijn vriend vandaan was."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter terecht zitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, nu - kort gezegd - niet duidelijk is met welk misdrijf de verdachte heeft gedreigd en voorts de bedreiging niet van dien aard was dat de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werd. Eén en ander overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen.
Het hof overweegt hieromtrent dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan da het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Het hof stelt vast dat aangever ervan overtuigd was dat de verdachte met een mes zwaaide. De verdachte heeft gesteld dat hij een iPhone in zijn hand had. Maar wat daarvan zij, hij heeft erkend dat hij een voorwerp in de hand had en dat de situatie voor het slachtoffer bedreigend was.
Het hof is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat de bewezen verklaarde woorden onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze zijn uitgesproken dat deze naar objectieve maatstaven als een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel dienen te worden opgevat. Tevens stelt het hof vast dat bij het slachtoffer de overtuiging bestond dat de dreiging reëel was.
Het verweer van de raadsvrouw wordt mitsdien verworpen."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
2.4.
Het Hof, dat blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging in het midden heeft gelaten of de verdachte met een mes dan wel met een iPhone heeft gezwaaid, heeft geoordeeld dat door het opzettelijk dreigend met een voorwerp, op (korte) afstand van de keel en/of het hoofd van [betrokkene 1] zwaaien en daarbij bezigen van de woorden "wat moet je dan" bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.
2.5.
Dit oordeel is niet toereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte van dien aard was dat bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat hij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2014.