Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
22 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de klager niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beklag over de inbeslagneming van een vaartuig. De klager, geboren in 1964, had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en stelde dat het vaartuig onterecht was veiliggesteld door de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een inbeslagneming in de zin van artikel 134 Sv, omdat er geen proces-verbaal van inbeslagneming was opgemaakt en er geen strafrechtelijk onderzoek was verricht. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als onbegrijpelijk bestempeld, gezien de vaststelling dat het vaartuig op verzoek van de politie was overgebracht naar de bewaarhaven na een aangifte van diefstal. De Hoge Raad concludeerde dat het veiligstellen van het vaartuig niet kon worden beschouwd als een inbeslagneming ten behoeve van de strafvordering. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.