ECLI:NL:HR:2015:1073

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
15/00187
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in Bopz-zaak met betrekking tot gevaarscriterium

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een betrokkene tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 13 oktober 2014 een beschikking gegeven in een zaak die betrekking had op de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E.M. Later, stelde beroep in cassatie in tegen deze beschikking. De officier van justitie bij het arrondissementsparket Limburg, die als verweerder optrad, is niet verschenen in de cassatieprocedure.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Procureur-Generaal had het standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de betrokkene geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de klachten niet tot cassatie konden leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de beschikking van de rechtbank Limburg in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures, vooral in zaken die verband houden met de Wet Bopz en het gevaarscriterium.

Uitspraak

17 april 2015
Eerste Kamer
15/00187
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET LIMBURG,
zetelende te Maastricht,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/197122/BZ RK 14/1331 van de rechtbank Limburg, van 13 oktober 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 13 maart 2015 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4 en 6).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
17 april 2015.