Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
1 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen [verweerster]. De zaak betreft huurrecht en de vraag of [eiseres] recht heeft op gebruik van een bergruimte, in het kader van contractsoverneming zoals geregeld in artikel 6:159 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat het geding in feitelijke instanties al een lange voorgeschiedenis heeft. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de klachten van [eiseres] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat er onvoldoende belang zou zijn bij het cassatieberoep. De advocaat van [eiseres] heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Tevens wordt [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] op nihil zijn begroot. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders en M.V. Polak, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.