ECLI:NL:HR:2015:1196

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
15/00003
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en het recht op gebruik van bergruimte in het kader van contractsoverneming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen [verweerster]. De zaak betreft huurrecht en de vraag of [eiseres] recht heeft op gebruik van een bergruimte, in het kader van contractsoverneming zoals geregeld in artikel 6:159 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat het geding in feitelijke instanties al een lange voorgeschiedenis heeft. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de klachten van [eiseres] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat er onvoldoende belang zou zijn bij het cassatieberoep. De advocaat van [eiseres] heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. Tevens wordt [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] op nihil zijn begroot. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders en M.V. Polak, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

1 mei 2015
Eerste Kamer
15/00003
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 1386231 CV EXPL 12-31326 van de kantonrechter te Amsterdam van 8 januari 2013 en 7 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.142.165/01 van het gerechtshof Amsterdam van 16 september 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 80a RO.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 2 april 2015 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4 - 7).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
1 mei 2015.