ECLI:NL:HR:2015:1231

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
15/00468
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een strafrechtelijk vonnis inzake bezit van qat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2015 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam. De aanvrager, geboren in 1981, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 25 uren voor het bezit van ongeveer 9 kilogram qat. De aanvraag tot herziening werd ingediend door mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg. De aanvrager stelde dat het Openbaar Ministerie het bezit van kleine hoeveelheden qat gedoogt, en verwees naar een krantenbericht waarin een woordvoerder van het Openbaar Ministerie deze uitspraak zou hebben gedaan. De Hoge Raad oordeelde echter dat een krantenbericht niet het in rechte te honoreren vertrouwen kan wekken dat het bezit van een aanmerkelijke hoeveelheid qat op het moment van het feit door het Openbaar Ministerie werd gedoogd.

Daarnaast werd er een beroep gedaan op de 'Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, inzake qat', die op 1 februari 2014 in werking was getreden. De Hoge Raad stelde vast dat deze richtlijn niet van toepassing was op feiten gepleegd vóór de inwerkingtreding en dat de richtlijn per 1 maart 2015 was vervallen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak werd gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

12 mei 2015
Strafkamer
nr. 15/00468 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, van 10 april 2013, nummer 10/014471-13, ingediend door mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van - kort gezegd - het op 22 januari 2013 aanwezig hebben van ongeveer 9 kilogram qat veroordeeld tot een werkstraf van 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
In de aanvraag wordt aangevoerd dat het Openbaar Ministerie het bezit van kleine hoeveelheden qat gedoogt. Daartoe wordt een beroep gedaan op een krantenbericht van 15 april 2013 waarin een woordvoerder van het Openbaar Ministerie wordt aangehaald die een dergelijke uitspraak zou hebben gedaan. Het aangevoerde kan echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Immers, een krantenbericht als hier bedoeld kan niet het in rechte te honoreren vertrouwen wekken dat ten tijde van het plegen van het feit het bezit van de aanmerkelijke hoeveelheid qat waarmee de aanvrager door de politie is aangetroffen - ongeveer 9 kilogram - door het Openbaar Ministerie werd gedoogd.
3.3.
Voor zover de aanvraag aldus moet worden verstaan dat bedoeld is een beroep te doen op de op 1 februari 2014 in werking getreden "Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, inzake qat" (Stcrt. 2014, 2267) van het Openbaar Ministerie, kan de aanvraag evenmin tot herziening leiden. Deze – per
1 maart 2015 vervallen – Richtlijn hield immers het volgende in:
"Basiscasus/delict
Plegen of medeplegen van een verboden handeling met betrekking tot qat, door een first offender.
Aanwezig hebben (...) van qat
Uitgangspunt
(onttrekking aan het verkeer +)
Toelichting
1 bundel (ca. 200 gram) (is geringe hoeveelheid voor eigen gebruik en betreft een overtreding (art. 11, lid 7 Opiumwet)
Onttrekking aan het verkeer
Bij bezit wordt in beginsel niet strafrechtelijk opgetreden, tenzij het gebruik overlast veroorzaakt.
(...)
Deze richtlijn voor strafvordering geldt voor alle strafbare feiten gepleegd na de datum van inwerkingtreding."
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 mei 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.