Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
22 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de toepassing van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de vraag of de rechter-commissaris als belanghebbende kan worden aangemerkt in het kader van het ontnemen van de schone lei. Verzoekster had eerder een beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 10 februari 2015 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in de cassatieprocedure zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, strekt tot verwerping van het beroep, en de advocaat van verzoekster heeft hierop gereageerd.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van verzoekster, waarmee het arrest van het gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van de rol van de rechter-commissaris en de voorwaarden waaronder de schone lei kan worden ontnomen in het kader van de WSNP.