ECLI:NL:HR:2015:1327

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
13/05039
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht m.b.t. wederspannigheid en belediging tijdens rechtmatige uitoefening van ambt

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor wederspannigheid en belediging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun functie. De feiten dateren van 1 april 2012, toen de verdachte door agenten van de Regiopolitie Kennemerland werd aangehouden. Tijdens de aanhouding verzette de verdachte zich met geweld en bedreigde hij de agenten met beledigende taal. Het Hof heeft geoordeeld dat het verweer van de verdachte, dat hij voorafgaand aan zijn gedragingen een klap van een agent had gekregen, niet aannemelijk is geworden. Dit oordeel is gebaseerd op de inhoud van de processen-verbaal, die in grote lijnen overeenkomen en elkaar ondersteunen. De Hoge Raad heeft de klacht van de verdachte over de kennelijk ten overvloede bedoelde overweging van het Hof verworpen, omdat deze geen invloed heeft op de bewezenverklaring. Daarnaast is er een tweede middel ingediend, waarin wordt geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad heeft dit middel gegrond verklaard, maar heeft geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden, aangezien de verdachte geen straf is opgelegd. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

26 mei 2015
Strafkamer
nr. 13/05039
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 oktober 2013, nummer 23/001964-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof een met betrekking tot de feiten 2 en 3 gevoerd betoog op onjuiste en/of ontoereikende gronden heeft verworpen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 en 3 bewezenverklaard:
"2: dat hij op l april 2012 te Haarlem, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1], agent van de Regiopolitie Kennemerland, en [verbalisant 2], hoofdagent van Regiopolitie Kennemerland, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 350 Wetboek van Strafrecht hadden aangehouden en vastgegrepen teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld en met bedreiging met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde ambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de algehele surveillance, door opzettelijk gewelddadig en bedreigend een of meermalen:
- zich krachtig los te rukken en
- krachtig met zijn, verdachtes, armen om zich heen te zwaaien en te maaien en
- bovengenoemde ambtenaren de woorden toe te voegen:
"lk krijg je nog wel kankerlijer" en
"lk krijg je nog wel kankerhoer" en
"Ik pak je als ik vrij kom" en
"Ik zoek je op en dan val ik je van achteren aan en sla ik je" en
"Ik zal je vinden en ga je pakken",
ten gevolge waarvan bovengenoemde ambtenaar [verbalisant 2] is gevallen en enig lichamelijk letsel, te weten opgerekte spieren rondom bovenbeen en heupgewricht, bekwam;
3: hij op meerdere tijdstippen op 1 april 2012 te Haarlem, telkens opzettelijk beledigend, ambtenaren, te weten [verbalisant 1], agent Regiopolitie Kennemerland, en [verbalisant 2], hoofdagent van de Regiopolitie Kennemerland, telkens gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de algehele surveillance telkens in hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden:
"kankerhoer" en
"kankerlijer" en
"kankerhond"."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van feiten 1 en 3
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 16 april 2012.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De vernieling en de belediging kloppen wel.
2. Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen III, IV, V en VI.
Ten aanzien van feit 2
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 16 april 2012.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb mij verzet, toen ik zou worden meegenomen.
4. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1228 2012033968-3 van 1 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 1 april 2012 hielden wij op de locatie Bakenessergracht 1, 2011 JW Haarlem, als verdachte van overtreding van artikel 350 Wetboek van Strafrecht aan: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats].
5. Een proces-verbaal met nummer PL1228 2012033968-5 van 1 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 28-30).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Wij, verbalisanten, [verbalisant 1], agent van Regiopolitie Kennemerland en [verbalisant 2], hoofdagent van Regiopolitie Kennemerland, waren op 1 april 2012 belast met algehele surveillance. Wij, verbalisanten, kregen de opdracht om te gaan naar de nachtopvang van het Leger des Heils op de Bakenessergracht 8-10 te Haarlem. Wij, verbalisanten, hebben [verdachte] verteld dat hij was aangehouden terzake vernieling. Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb [verdachte] vervolgens bij zijn arm vastgepakt. Wij zagen dat [verdachte] zich vervolgens losrukte en al schreeuwend wilde weglopen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb [verdachte] vervolgens vastgepakt en wij hebben [verdachte] vervolgens samen met veel moeite naar de grond gebracht. Dit doordat [verdachte] wild met zijn armen om zich heen bleef zwaaien. Wij, verbalisanten, hoorden dat hij ons om de beurt aankeek en bedreigde met de woorden: "Ik krijg je nog wel kankerlijer, ik krijg je nog wel kankerhoer". Wij hoorden dat hij dit meerdere malen herhaalde. Terwijl wij met [verdachte] op de grond zaten zagen wij dat [verdachte] wild met zijn armen en benen om zich heen bleef zwaaien. Met behulp van ter plaatse gekomen collega's hebben wij [verdachte] zijn armen en benen onder controle kunnen brengen en hebben hem met de nodige moeite in de transportboeien kunnen plaatsen. Wij zagen en voelden dat [verdachte] zijn armen strak bij elkaar hield en zich in een andere richting bewoog dan wij verbalisanten hem wilden brengen. Tijdens de rit naar het politiebureau hoorde ik, verbalisant [verbalisant 1], dat hij ons bedreigde met de woorden: "Wacht maar, ik krijg je nog wel, je vindt je heel wat maar ik pak je als ik straks vrijkom".
6. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PLl228 2012033987-1 van 1 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 32-34).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [verbalisant 1]:
lk ben werkzaam bij de regiopolitie Kennemerland. Op 1 april 2012 was ik samen met collega [verbalisant 2] naar een locatie van het Leger des Heils gegaan. Eén van de daklozen herkende ik als [verdachte]. Op straat begon hij mij en mijn collega te bedreigen. Hij riep naar mij dat hij binnen 6 uur weer op straat zou staan en mij dan wel zou gaan pakken. [verdachte] riep dat hij mij gaat opzoeken en dat hij mij dan vervolgens van achter zal gaan aanvallen en mij zal gaan slaan. Op het bureau bleef hij maar roepen dat hij mij zou gaan vinden en mij zou gaan pakken.
7. Een proces-verbaal met nummer PL1228 2012033968-8 van 1 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 35-37).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 1 april 2012 bevond ik mij, verbalisant, op de Bakenessergracht te Haarlem. Ter hoogte van de nachtopvang van het Leger des Heils zag ik de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 1] staan. Ik zag dat deze collega's in gesprek waren met een persoon die ik ambtshalve direct herkende als zijnde [verdachte]. Op een gegeven moment zag ik, verbalisant, dat de collega's in een worsteling raakten met [verdachte] en dat de collega's hierbij naar de grond toe vielen.
8. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PLl228 2012033990-1 van 2 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 38-42).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [verbalisant 2]:
Ik ben werkzaam als hoofdagent van politie bij de regiopolitie Kennemerland. Op 1 april 2012 was ik samen met collega Rick [verbalisant 1] naar een locatie van het Leger des Heils gegaan. Toen ik ter plaatse kwam zag ik een man die ik ken als [verdachte]. Ik pakte [verdachte] bij zijn mouw en vertelde hem dat hij moest meewerken en dat we naar het bureau zouden gaan. Op het moment dat ik hem vastpakte voelde ik meteen dat hij zich begon los te rukken de andere kant op. Hierbij bleef hij wild met zijn armen om zich heen maaien. Ik probeerde controle over hem te krijgen en mijn collega [verbalisant 1] kwam mij te hulp. [verdachte] bleef wild om zich heen maaien waardoor we hem niet goed onder controle kregen. Plotseling vielen we met zijn drieën naar de grond. Onmiddellijk voelde ik hierbij een stekende pijn rechts in mijn heup. Volgens de arts in het ziekenhuis zijn alle spieren rondom mijn bovenbeen en heupgewricht erg opgerekt."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2013 houdt wat betreft het in het middel bedoelde betoog het volgende in:
"De verdachte, door de voorzitter met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart - zakelijk weergegeven -:
Op 1 april 2012 heb ik een fiets in elkaar getrapt. Er kwamen agenten en ik kreeg een klap. Toen heb ik ze uitgescholden. Volgens de officier van justitie gaf de agent mij pas een klap, nadat ik met "kanker" had gescholden. Dat klopt niet. Ik heb eerst een klap gehad en heb toen pas gescholden. De stoep was daar opengebroken. Een paaltje was uit de stoep en ze waren deze opnieuw in de stoep aan het zetten. Drie agenten vielen mij tegelijk aan. [verbalisant 2] (het hof begrijpt: [verbalisant 2]) is gestruikeld. Op een vraag van mijn raadsman antwoord ik dat ik aangifte heb gedaan, nadat ik geslagen ben. Er is een foto gemaakt. Met de aangifte is niets gebeurd. Ik heb een algemene verklaring afgelegd en ik vind dat het de taak van de politie is om dat verder uit te zoeken. (...)
De raadsman voert het woord tot verdediging. (...) Daarnaast heeft noch de politie, noch de politierechter onderzoek gedaan naar de klap die zijn cliënt gehad heeft. Die klap is voor hem cruciaal, daar werd hij boos van. Eén van de verbalisanten zegt in een slachtofferverklaring dat zijn cliënt ineens ontplofte. Dit staat niet in het proces-verbaal."
2.2.4.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde betoog als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat uit de processen-verbaal telkens een andere gang van zaken naar voren komt en dat niet duidelijk is wat er is gebeurd op 1 april 2012. Verdachte heeft diverse malen aangegeven dat hij een klap heeft gehad, maar dit is niet verder onderzocht.
Het hof verwerpt het verweer nu de inhoud van de processen-verbaal in grote lijnen overeenkomt en deze elkaar op belangrijke punten ondersteunen. De door verdachte voorgestane toedracht bij het uitdelen van de klap heeft verder ook geen invloed op het door het hof bewezenverklaarde."
2.3.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.4 weergegeven overwegingen heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het betoog van de verdediging dat de verdachte voorafgaand aan zijn onder 2 en 3 bewezenverklaarde gedragingen een klap heeft gekregen van een agent, niet aannemelijk is geworden omdat het in strijd is met de inhoud van de - in grote lijnen overeenstemmende en elkaar op belangrijke punten ondersteunende - processen-verbaal. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Nu dit oordeel de verwerping van het betoog van de verdediging zelfstandig draagt, kan de - op zichzelf terecht voorgedragen - klacht over de kennelijk ten overvloede bedoelde overweging van het Hof dat de door verdachte voorgestane toedracht bij het uitdelen van de klap geen invloed heeft op het door het Hof bewezenverklaarde, niet tot cassatie leiden.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte strafbaar is verklaard doch geen straf is opgelegd, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 mei 2015.