Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank met aanvulling van gronden bevestigd. In dat vonnis is het beroep op noodweer en putatief noodweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, en heeft daarbij gewezen op het feit dat een beroep op noodweer ook kan slagen in het geval sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Er dient beoordeeld te worden of een redelijk denkend persoon, die geplaatst wordt in dezelfde omstandigheden als verdachte, ook zo zou hebben gehandeld als verdachte heeft gedaan. Gelet op de feiten en omstandigheden van het geval dient deze vraag naar het oordeel van de raadsman bevestigend te worden beantwoord. Het was donker, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren met zijn tweeën en doken plotseling op en renden op verdachte af. De afstand tussen hen en verdachte was gering. Verdachte had [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tweemaal gesommeerd om te blijven staan, maar zij bleven desondanks met dezelfde snelheid op hem afkomen. Zij hadden hun gezichten bedekt en [betrokkene 2] had een grote voorhamer vast. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het door verdachte aangewende geweld voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tijd om een ander middel te gebruiken was er niet. De tijd vanaf het moment waarop [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bovenaan de trap verschenen tot het moment waarop zij onder de deur door liepen bedroeg slechts enkele seconden. Pepperspray, de wapenstok of de blote vuisten waren niet afdoende om zich te verdedigen tegen de twee mannen, waarvan er één een dodelijk wapen bij zich droeg.
Indien de beoordeling van de feiten niet leidt tot de slotsom dat een redelijk denkend persoon, die geplaatst zou worden in dezelfde omstandigheden als verdachte, ook zo zou hebben gehandeld als verdachte heeft gedaan dan dient de subjectieve beleving van de verdachte van die omstandigheden beoordeeld te worden. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte op basis van de feiten en omstandigheden redelijke gronden had om in de veronderstelling te verkeren dat hij mocht handelen zoals hij heeft gedaan. Gelet op de feiten en omstandigheden is het niet onbegrijpelijk dat verdachte in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich diende te verdedigen, zodat hem een beroep op putatief noodweer toekomt. Ook dan geldt dat het door verdachte aangewende geweld voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op het voorgaande dient verdachte, volgens de raadsman, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. (...)
Het oordeel van de rechtbank
(...)
Wil sprake zijn van noodweer dan dient allereerst vast te komen staan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van, in dit geval, verdachte. Ook een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding wordt beschouwd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daarbij geldt dat uit objectieve omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat iemand daadwerkelijk op het punt staat om tot de aanval over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is geweest. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hadden weliswaar net een inbraak gepleegd en voldeden niet aan de sommaties van verdachte om te blijven staan, van enige concrete dreigende agressie gericht tegen verdachte is niet gebleken op het moment dat verdachte in hun richting schoot, te weten op het moment dat zij net gebukt onder de toegangsdeur vandaan kwamen. Het feit dat zij, komend vanaf de trap in de kelder van de Kijkshop in de richting kwamen van de toegangsdeur waar, buiten, ook verdachte stond is daartoe niet voldoende. De beide mannen zijn daarbij zo kort na het gebukt passeren van het gat in de winkeldeur neergeschoten, dat er geen sprake van kan zijn geweest dat deze mannen, zoals verdachte heeft verklaard, "in zijn richting bleven doorlopen". De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Subsidiair is door de raadsman van verdachte betoogd dat hem een beroep op putatief noodweer toekomt. Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Iemand komt, met andere woorden, een beroep op putatief noodweer toe indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hem redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. Een beroep op putatief noodweer dient met een objectieve ex tunc toets te worden beoordeeld: "Zou de gemiddelde rechtsgenoot geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen?". In dit geval betekent dit dat moet worden beoordeeld of een andere politieambtenaar, met een gelijke ervaring en opleiding als verdachte, eveneens in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij werd aangevallen. In dat kader komt betekenis toe aan de zogenaamde Garantenstellung. Op grond van deze Garantenstellung kunnen aan politieambtenaren op grond van hun beroep, opleiding en training andere eisen worden gesteld dan een normale burger. Van een politieambtenaar kan worden gevergd dat hij in precaire situaties meer dan een gewone burger zelfbeheersing en tactisch inzicht heeft en in het geval van een confrontatie met verdachten niet te snel naar zijn dienstwapen zal grijpen, maar in staat blijft afgewogen beslissingen te nemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte tweemaal kort achter elkaar gericht op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft geschoten toen zij, nadat zij een inbraak hadden gepleegd, door de gebroken deur gebukt naar buiten kwamen. Zij hadden hun gezichten bedekt en [betrokkene 2], die als tweede naar buiten kwam, droeg een voorhamer bij zich. Verdachte heeft verklaard dat er sprake was van een redelijk goede verlichting. Er brandde verlichting in de Kijkshop en op straat.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen gedragingen zijn verricht op grond waarvan verdachte kon en mocht aannemen dat hij werd aangevallen, danwel dat er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanval bestond. Hoewel buiten twijfel staat dat het voor verdachte een stressvolle situatie is geweest en hij heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde, is de rechtbank, op grond van de hierboven geschetste Garantenstellung, van oordeel dat van verdachte, als politieambtenaar, redelijkerwijs kon worden gevergd dat hij de spanning zou beheersen en in deze situatie niet naar zijn wapen zou grijpen. Aldus kan niet worden gezegd dat verdachte redelijkerwijs mocht vermoeden dat hij werd aangevallen en de rechtbank verwerpt daarom ook het beroep op putatief noodweer.
De rechtbank overweegt daarbij dat er, naar het oordeel van de rechtbank, voor verdachte tijd en gelegenheid is geweest om ruimte te maken voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Zij moesten immers, één voor één, gebukt onder het 1 meter hoge gat in de glazen deur door. Verdachte had aldus een directe confrontatie met [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waarin zij mogelijk tot een aanval op hem gericht zouden overgaan, kunnen voorkomen. Verdachte had door enkele stappen achteruit te zetten zich in een veiliger positie kunnen brengen door aldus de afstand tussen hem en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te vergroten. Daarbij had verdachte eventueel ook nog de gelegenheid om zich in veiligheid te brengen door achter de zojuist gearriveerde politieauto van zijn collega [verbalisant] te gaan staan. Vervolgens had hij hen, al dan niet met behulp van (dreiging met) het gebruik van pepperspray of een wapenstok kunnen trachten aan te houden of hij had, indien dit niet tot een aanhouding zou leiden, met collega [verbalisant] de achtervolging kunnen inzetten en daarbij assistentie van collega's kunnen vragen. Dergelijk handelen zou in lijn zijn geweest met de ambtsinstructie, om gebruik van geweld en de mate van het geweld zoveel mogelijk te beperken. Dat verdachte, zoals hij tegenover de rijksrecherche heeft verklaard, zich als politieambtenaar verplicht voelde om op te treden en dat hij boeven wilde vangen, neemt immers niet weg dat hij bij zijn taak als politieambtenaar zelf de regels goed in acht dient te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich niet kan beroepen op enige rechtvaardigingsgrond dan wel schulduitsluitingsgrond zodat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en verdachte ook een strafbare dader is."