Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
6.Beslissing
26 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en pepperspray op een luchthaven. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de verklaring van de verdachte niet alle onderdelen van de bewezenverklaring bestrijkt, niet betekent dat hij het bewezenverklaarde niet heeft bekend. De verdachte had verklaard dat hij het vuurwapen en de pepperspray in zijn auto had aangetroffen, achtergelaten door een onbekende persoon aan wie hij een lift had gegeven. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte het bewezenverklaarde had bekend, en de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is.
De Hoge Raad oordeelt verder dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden naar drie maanden en drie weken. De overige middelen van cassatie worden verworpen, en de Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.