ECLI:NL:HR:2015:136

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
14/00030
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het onderzoek ter terechtzitting wegens onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal door de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1954, had in hoger beroep niet verschenen, en het Hof had verstek verleend. De verdachte had de Roemeense nationaliteit en er was een tolk in de Roemeense taal opgeroepen voor de terechtzitting. De Hoge Raad oordeelde dat er ernstige twijfels bestonden over de beheersing van de Nederlandse taal door de verdachte. Volgens artikel 260, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding te ontvangen. De Hoge Raad constateerde dat er geen bewijs was dat een vertaling van de appeldagvaarding in een voor de verdachte begrijpelijke taal was verstrekt. Dit gebrek aan vertaling vormde een schending van de rechten van de verdachte en leidde tot de conclusie dat het Hof had moeten onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om dit verzuim te herstellen. Het Hof had dit verzuim niet onderzocht, wat leidde tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de daaropvolgende uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/00030
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 december 2013, nummer 21/006784-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte en voert daartoe aan dat aan hem in strijd met art. 260, vijfde lid, Sv niet een vertaling in het Roemeens of in een andere voor hem begrijpelijke taal van de (essentie van de) appeldagvaarding is toegezonden.
2.2.1.
Art. 260, vijfde lid, Sv is ingevoerd bij de Wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 85, tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280). Deze wet is in werking getreden op 1 oktober 2013 (Stb. 2013, 268).
2.2.2.
Art. 260 Sv - dat ingevolge art. 412, derde lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing is - luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"3. Bij de dagvaarding van de verdachte wordt opgave gedaan van de naam, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of bij onbekendheid daarvan de aanduiding van de getuigen en deskundigen die door de officier van justitie zijn opgeroepen. Ook van de oproeping van het slachtoffer of een nabestaande voor de uitoefening van het spreekrecht, van de benadeelde partij voor zover dit nog niet op de voet van artikel 51g, tweede lid, is geschied en van een tolk wordt opgave gedaan.
4. Aan de verdachte wordt daarbij kenbaar gemaakt dat hij het recht heeft getuigen en deskundigen schriftelijk te doen oproepen of op de terechtzitting mede te brengen; hij wordt daarbij tevens opmerkzaam gemaakt op de voorschriften van de artikelen 262, eerste lid, 263, eerste, tweede en derde lid, en 278, tweede lid.
5. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding verstrekt dan wel wordt hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit en de mededelingen, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, en het vierde lid."
2.2.3.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot voormelde Wet van 28 februari 2013 houdt onder meer in:
"Vertolking en vertaling dragen eraan bij dat een verdachte die de taal waarin de procedure wordt gevoerd niet of onvoldoende beheerst, effectief kan deelnemen aan zijn strafproces, dat wil zeggen dat hij kan begrijpen van welk feit hij wordt verdacht en dat hij in staat wordt gesteld zich daartegen te verdedigen. (...) Zoals gezegd is voor de verdachte die de taal waarin de procedure wordt gevoerd niet of onvoldoende beheerst, het recht op bijstand van een tolk of vertaler van belang om te kunnen begrijpen van welk feit hij wordt verdacht, om zijn verdediging te kunnen voorbereiden en zijn proceshouding te kunnen bepalen." (Kamerstukken II, 2011/2012, 33 355, nr. 3, p.1-2)
2.3.1.
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Het Hof heeft de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.3.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
- het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2013;
- een ID-staat SKDB van 29 november 2013, inhoudende dat de verdachte de Roemeense nationaliteit heeft;
- een oproeping van een tolk in de Roemeense taal om te verschijnen op voormelde terechtzitting.
2.4.
Vooropgesteld moet worden dat ingeval de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en niet blijkt dat aan de vereisten van art. 260, vijfde lid, Sv is voldaan, dit grond kan vormen voor schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde daaraan alsnog te voldoen.
2.5.
Gelet op de nationaliteit van de verdachte en de oproeping van een tolk in de Roemeense taal voor de terechtzitting in hoger beroep, zoals hiervoor onder 2.3.2 weergegeven, rijst het ernstige vermoeden dat de verdachte de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst. Uit de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken kan niet blijken dat een schriftelijke vertaling van (de essentie van) de appeldagvaarding in de Roemeense of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal aan hem is verstrekt. In het licht van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat dit, in strijd met art. 260, vijfde lid, Sv, niet is geschied. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde dit verzuim te herstellen en aldus de verdachte in hoger beroep in de gelegenheid te stellen "zijn verdediging te kunnen voorbereiden en zijn proceshouding te kunnen bepalen". Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.