Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
9 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in hoger beroep door het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam tot een gevangenisstraf van een maand wegens poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar verscheen niet ter terechtzitting op 3 december 2013, noch had hij contact opgenomen met zijn raadsman, mr. R.I. Takens. De advocaat-generaal vorderde de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte, omdat zowel de verdachte als zijn raadsman niet verschenen en daarmee geen belang meer toonden bij de verdere behandeling van het hoger beroep. Het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat hij zonder bericht van verhindering verstek had laten gaan en geen rechtens te respecteren belang bij voortzetting van het hoger beroep had.
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad stelt vast dat de verdachte tijdig een appelschriftuur houdende grieven heeft ingediend en dat er geen bewijs is dat de verdachte zijn bezwaren niet wenst te handhaven. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Dit arrest is gewezen op 9 juni 2015 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.