Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
9 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 september 2014 uitspraak deed in de strafzaak met nummer 21/002050-14. De verdachte, geboren in 1993, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J. Michels, die een schriftuur heeft ingediend. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft in zijn conclusie aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het geval omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan op 9 juni 2015 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.