ECLI:NL:HR:2015:1691

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
14/03457
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaringstermijn vordering tegen moedermaatschappij uit hoofde van afgelegde 403-verklaring en kenbaarheid fusie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen N.V. Eneco Beheer. De zaak betreft de aanvang van de verjaringstermijn van een vordering tegen de moedermaatschappij, voortvloeiend uit een afgelegde 403-verklaring. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en een arrest van het gerechtshof Den Haag. De kern van de zaak draait om de vraag of de fusie en de mededelingsplicht van de moedermaatschappij kenbaar waren voor de eiseres, en hoe dit zich verhoudt tot artikel 2:6 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek en de Eerste Richtlijn van de Europese Gemeenschap.

De Hoge Raad heeft de klachten van de eiseres in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard. De raadsheren oordeelden dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.

In de beslissing heeft de Hoge Raad tevens de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van Eneco begroot op een totaal van € 4.829,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

19 juni 2015
Eerste Kamer
14/03457
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. Fontijn,
t e g e n
N.V. ENECO BEHEER,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. Chr.F. Kroes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Eneco.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 326538/HA ZA 09-730 van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2009, 24 maart 2010 en 12 januari 2011;
b. het arrest in de zaak 200.087.728/01 van het gerechtshof Den Haag van 18 maart 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Eneco heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 22 april 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Eneco begroot op € 2.629,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
19 juni 2015.