(ii) Delta is op grond van de Elektriciteitswet 1998 als netbeheerder exclusief belast met het transport van elektriciteit in de provincie Zeeland en het onderhouden van de daartoe vereiste infrastructuur.
(iii) Windpark heeft in het kader van een renovatie besloten windturbines met een vermogen van 5 x 225 kVA op deze locatie te vervangen door drie nieuwe windturbines met een gezamenlijk vermogen van 9 MVA. Op 14 januari 2005 heeft Windpark bij Delta een verzoek ingediend tot het aansluiten van deze nieuwe installatie op het elektriciteitsnet.
(iv) Delta heeft op 30 mei 2005 aan Windpark een offerte voor een aansluiting uitgebracht. Daarbij werden, onder meer, kosten in rekening gebracht voor het aanleggen van een nieuwe kabel tussen de locatie Jacobahaven en Middelburg (een afstand van ongeveer 20 km), waarmee de aansluiting kon worden gerealiseerd op de MS-rail van het transformatorstation HS/MS te Middelburg. Volgens Delta was dat het dichtstbijzijnde punt waarop de verzochte aansluiting op een verantwoorde wijze kon worden gerealiseerd. Met inbegrip van de aanleg van deze kabel bedroegen de aansluitkosten voor Windpark (afgerond) € 3,2 miljoen.
(vi) Windpark heeft beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Bij uitspraak van 22 oktober 2008, ECLI:NL:CBB:2008:BG3834, heeft het CBb het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 7 februari 2006 vernietigd, en de NMa opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van Windpark te beslissen. Het CBb overwoog daartoe onder meer dat de wetgever met het voorschrift van art. 27 lid 2, aanhef en onder d, Elektriciteitswet 1998 uitdrukkelijk heeft beoogd dat met betrekking tot kleine windparken tot 10 MVA het kostenveroorzakingsbeginsel niet wordt gehanteerd, en dat dit beginsel daarom niet alsnog kan worden opgevoerd door in het kader van toepassing van art. 27 lid 2, aanhef en onder a, Elektriciteitswet 1998, in een geval waarin de kosten van technische voorzieningen om het net geschikt te maken voor de gevraagde aansluiting uit een oogpunt van financieel verantwoord netbeheer te bezwarend worden gevonden, een situatie aanwezig te achten waarin een aansluiting op het gewenste spanningsniveau om technische redenen redelijkerwijs niet van de netbeheerder kan worden verlangd. (vii) Bij onherroepelijk geworden besluit van 13 maart 2009 heeft de raad van bestuur van de NMa het bezwaar van Windpark alsnog gegrond verklaard, het primaire besluit van 14 september 2005 herroepen, de klacht van Windpark met betrekking tot de aansluittarieven gegrond verklaard, en verstaan dat bij de berekening van het aansluittarief voor Windpark dient te worden uitgegaan van een aansluiting op de locatie Jacobahaven. In het besluit is onder meer als volgt overwogen:
“39. Uit de uitleg die het CBb geeft aan artikel 27, tweede lid, onder d, van de [Elektriciteitswet 1998] volgt verder dat de door Delta opgeworpen omstandigheid dat op de locatie Jacobahaven onvoldoende netcapaciteit beschikbaar is, in het onderhavige geval niet leidt tot de conclusie dat geen recht op aansluiting op dat punt in het net bestaat.
40. Op grond van artikel 27, tweede lid, onder d, van de [Elektriciteitswet 1998] en de uitspraak van het CBb, komt de Raad tot de conclusie dat Delta bij de berekening van het tarief voor de door [Windpark] gewenste aansluiting dient uit te gaan van aansluiting op het net van Delta ter plaatse van gebouw B op de locatie Jacobahaven.”
3.2.2Het hof heeft de vorderingen van Windpark alsnog afgewezen. Het overwoog daartoe, kort samengevat, als volgt.
De vraag die door het CBb in zijn uitspraak van 22 oktober 2008 is beslist, kan in de onderhavige procedure niet andermaal ter discussie worden gesteld. Omdat ook Delta in de procedure bij het CBb als partij had te gelden, moet in de onderhavige procedure tussen Delta en Windpark uitgegaan worden van de door het CBb in genoemde uitspraak gegeven uitleg van art. 27 lid 2, aanhef en onder d, Elektriciteitswet 1998. (rov. 4.5.1–4.5.4)
De uitspraken van het CBb van 22 oktober 2008 en van de NMa van 13 maart 2009 houden niets in over de (on)rechtmatigheid of (on)juistheid van de gedragingen van Delta. Laatstgenoemde uitspraak van de NMa houdt slechts in dat Delta alsnog een offerte op basis van het lagere tarief moet uitbrengen, terwijl het dictum van de CBb-uitspraak zich enkel richt tot de NMa en Windpark als partijen, en niet tot Delta. Tegen die achtergrond faalt het beroep van Windpark op de formele rechtskracht van de uitspraak van het CBb, voor zover zij daarmee verdedigt dat met die uitspraak enig oordeel over de (on)rechtmatigheid van de gedraging van Delta zou zijn gegeven. (rov. 4.6.1–4.6.2)
De situatie waarin Delta moest opereren kan als volgt worden omschreven (rov. 4.6.10):
( a) Delta is een commerciële onderneming met winstoogmerk in de rechtsvorm van een private rechtspersoon, maar zij is niet geheel vrij in het vaststellen van haar prijzen, is in haar bedrijfsuitoefening en tariefstructuur gereguleerd via de Elektriciteitswet 1998 en de TarievenCode, en is voor bepaalde onderdelen van haar taak onderworpen aan toezicht;
( b) bij geschillen omtrent het te hanteren tarief is in eerste instantie de NMa de aangewezen instantie die bepaalt welk tarief Delta dient te hanteren;
( c) Delta heeft zich hieraan altijd geconformeerd;
( d) Delta heeft overigens – tot aan de onderhavige kwestie – ook altijd geoffreerd overeenkomstig het door de NMa in een reeks van uitspraken uitgezette beleid;
( e) de aangevochten offerte van Delta was geheel conform het bestendige beleid van de NMa en is aanvankelijk door de NMa dan ook in stand gelaten;
( f) Delta werd geconfronteerd met de situatie dat een door haar verrichte handeling – welke geheel in lijn lag met datgene wat tot dan toe altijd van haar was verlangd – onvoorzien en onvoorzienbaar onjuist werd geacht;
( g) Delta heeft onmiddellijk nadat de NMa in maart 2009 ten gunste van Windpark had beslist, haar offerte aangepast;
( h) de oorspronkelijke offerte van Delta is in lijn met de uitspraak van het CBb van 25 januari 2013;
( i) Delta heeft bij het uitbrengen van de eerste – hogere – offerte gehandeld op een wijze die in latere uitspraken juist weer correct werd geacht.
Delta valt niet te scharen onder de categorieën waarvoor in de rechtspraak van de Hoge Raad is aanvaard dat het risico van onjuiste wetsuitleg voor rekening komt van overheidslichamen (gemeenten, provincies, de Staat, alsmede bedrijfsverenigingen). Het hof verwerpt het standpunt dat voor Delta hetzelfde zou moeten gelden. (rov. 4.6.11)
Tegen de in rov. 4.6.10 omschreven achtergrond is het hof van oordeel dat Delta niet onrechtmatig heeft gehandeld. Zij kon immers niet anders handelen dan zij heeft gedaan, en het later gegeven oordeel van het CBb van 22 oktober 2008 doet daaraan niet af. (rov. 4.6.12)
Ten overvloede oordeelt het hof dat Delta zich in de situatie zoals omschreven in rov. 4.6.10 kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond in de vorm van verschoonbare rechtsdwaling, nu sprake is van een onvoorziene en onvoorzienbare wending in de rechtspraak (rov. 4.6.13–4.6.14).
Omdat Delta niet onrechtmatig heeft gehandeld en zich voorts op een schulduitsluitingsgrond kan beroepen, is zij niet aansprakelijk voor de schade van Windpark (rov. 4.6.15).