Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
30 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 november 2013 is gewezen in de strafzaak met nummer 21/000998-13. De verdachte heeft het beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht en daarvan deel uitmaken. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet voldoende vond om het eerdere oordeel van het Gerechtshof te herzien.
Op 30 juni 2015 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was.