ECLI:NL:HR:2015:1793

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
14/02104
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en bewijsvoering in cassatie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor witwassen. De Hoge Raad heeft op 7 juli 2015 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1981, had in de periode van 1 januari 2006 tot en met 6 december 2011 verschillende voorwerpen verworven, waaronder auto’s, sieraden, geldbedragen en wapens, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad heeft de bewijsklacht van de verdachte gegrond verklaard. Het hof had vastgesteld dat de verdachte contante betalingen had verricht die niet konden worden verklaard door legale inkomsten. De verdediging stelde dat de verdachte altijd had gespaard en dat de voorwerpen een legale herkomst hadden. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het witwassen onvoldoende gemotiveerd was, omdat de verdachte had geweigerd om inzicht te geven in zijn financiële situatie. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering van de bewezenverklaring in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de herkomst van contante uitgaven. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld in zaken van witwassen.

Uitspraak

7 juli 2015
Strafkamer
nr. S 14/02104 M
AGE/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Militaire Kamer, van 3 april 2014, nummer 21/007547-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het vierde middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 6 december 2011, in Nederland, voorwerpen, te weten, personenauto's en/of sieraden en/of geldbedragen en/of wapens en/of honden en/of andere op waarde te waarderen roerende goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, van het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt."
2.2.2.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - bevestigd. Dit vonnis houdt met betrekking tot de bewijsvoering het volgende in:
"Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is een groot aantal kassabonnen en andere rekeningen aangetroffen en in beslaggenomen. Op nagenoeg alle bonnen staat vermeld dat de betaling contant is gebeurd. Tijdens het onderzoek met betrekking tot het witwassen is de periode van bevraging beperkt tot 2 jaren en wel van 01-01-2010 tot 01-01-2012. In die periode werd voor een totaalbedrag van € 48.881,99 aan contante betalingen verricht.
Naar aanleiding van een onderzoek bij de belastingdienst is vastgesteld dat verdachte in 2008 kon beschikken over een netto inkomen per maand van € 1.913,83, in 2009 over € 1.939,08 en in 2010 over € 2.044,58. De echtgenote van verdachte, [betrokkene 1], kon in 2010 beschikken over een netto inkomen per maand van € 29,75.
Voor wat betreft de inkomsten en uitgaven van verdachte is een zogenaamde kasopstelling samengesteld. Uit die kasopstelling is vastgesteld dat, uitgaande van een beginsaldo van € 50,-- op 1 januari 2006, er tot en met 6 december 2011 zijnde de tenlastegelegde periode, aan legale contante ontvangsten (inclusief bankopnamen) sprake is van een bedrag van € 62.729,37, het eindsaldo voor wat betreft de contante ontvangsten sprake is van een bedrag van € 2.433,78 waardoor beschikbaar was om contant uit te geven een bedrag van € 60,345,59.
Aan feitelijke contante uitgaven (inclusief bankstortingen) is een bedrag van € 135.038,92 vastgesteld in voornoemde periode.
Op grond van het voorgaande stelt de militaire kamer vast dat tegenover de legaal door verdachte ontvangen inkomsten een bedrag van € 74.693,33 door verdachte contant is uitgegeven waarvoor geen legale herkomst gevonden is.
Personenauto's:
Op 7 september 2010 koopt verdachte een BMW 320d met kenteken [AA-00-AA] voor een bedrag van € 22.500,--. Na inruil van een Volvo personenauto wordt een bedrag van € 6.000,-- op het factuurbedrag in mindering gebracht waardoor blijft te betalen € 16.500,--. Deze overeenkomst is vastgelegd in een koopovereenkomst, waarop verdachte als koper staat vermeld, die op 3 september 2010 door verdachte in Groningen is ondertekend. Verdachte herkent de handtekening op die koopovereenkomst als zijnde zijn handtekening.
De factuur, gedateerd 7 september 2010, is aan [verdachte], [a-straat 1], [plaats], gericht. Autobedrijf [A] v.o.f. te [plaats], alwaar voornoemde BMW is gekocht, heeft op de factuur op 6 september 2010 een bedrag van € 6.500,-- ontvangen van de bankrekening van [betrokkene 2] e/o.
De stiefvader van verdachte, [betrokkene 2], verklaart dat [verdachte] (verdachte) de auto heeft opgehaald.
Uit een door de politie ingesteld onderzoek is vastgesteld dat verdachte op 26 augustus 2011 aangifte heeft gedaan van vernieling van een BMW 320d met kenteken [AA-00-AA]. De vernieling zou hebben plaatsgevonden in de [a-straat 1] te [plaats].
Getuige [betrokkene 5] verklaart dat hij weet dat verdachte een BMW heeft. Getuige [betrokkene 6] verklaart op de vraag in welke auto [verdachte] (verdachte) rijdt: "een BMW volgens mij". De vader van verdachte, [betrokkene 4] verklaart op de vraag "hoeveel auto's heeft uw zoon [verdachte]?": "Twee auto's. Zijn BMW en zijn Ford Ka."
Op 3 oktober 2011 is bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer een postcode bevraging gedaan op het adres [a-straat 1], [...] te [plaats]. Hieruit is gebleken dat de navolgende voertuigen op dit adres staan geregistreerd: Ford, type Ka 1.31, met kenteken [BB-00-BB] en op naam gesteld van verdachte. [betrokkene 3], voorheen eigenaar van de Ford Ka, verklaart de auto te koop te hebben aangeboden op de website van marktplaats. Er reageerde een jongedame die samen met haar vriend en moeder zijn langsgekomen en een proefrit hebben gemaakt. Na de proefrit hebben zij de auto gekocht. De jonge man betrof een atletische, beetje patserig persoon die in een opzichtige auto reed met lichtmetalen velgen, een BMW 320, kleur zwart. De Ford Ka is verkocht op 14 maart 2011. De auto is verkocht voor een bedrag van € 2.550,-- welk bedrag contant in, voor zover de getuige zich kan herinneren, biljetten van 50 euro werd betaald.
De getuige weet dit nog omdat het een behoorlijke stapel was.
Op grond van het voorgaande stelt de militaire kamer vast dat zowel de BMW alsmede de Ford Ka door verdachte zijn gekocht en aan hem in eigendom toebehoorden.
Weliswaar verklaart de stiefvader van verdachte dat hij het factuurbedrag van € 22.500,00 heeft voldaan, door overmaking, inruil van een oude auto en met € 10.000,- contant geld dat hij nog had liggen, kennelijk als een gunst voor verdachte, de militaire kamer acht deze verklaring niet geloofwaardig. De stiefvader heeft verklaard dat hij en zijn echtgenote een inkomen hebben van rond de € 3.800,- per maand en dat zij een buffertje hebben van € 10.000,- aan spaargeld, als appeltje voor de dorst en 'voor als er iets kapot gaat', waarvan een deel reeds is gebruikt voor een dakreparatie.
Er is niet aannemelijk geworden dat/waarom de stiefvader die nog andere kinderen had en die niet zeer vermogend is ten behoeve van een van zijn kinderen een auto koopt van € 22.500,00, meer dan het dubbele van het restant van zijn financiële buffer. Verdachte zelf heeft daarover desgevraagd ook geen verklaring gegeven.
Daarbij komt dat de stiefvader heeft verklaard geen antwoord te kunnen geven op de vraag hoe het mogelijk was dat hij een contantbedrag van € 10.000,-- "had liggen".
Sieraden:
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte werden op de zolder een tweetal doosjes aangetroffen met als opschrift Pequignet en Movado. Ook werd tijdens de doorzoeking een tweetal horloges aangetroffen, te weten een herenhorloge van het merk EP Pequignet en een dameshorloge van het merk Movado, welke aan de echtgenote van verdachte, [betrokkene 1] werden getoond. [betrokkene 1] verklaarde dat deze horloges gekocht zijn bij een juwelier genaamd [B] aan de [b-straat 1] te [plaats]. Uit informatie, verkregen van [B] blijkt dat [verdachte], [a-straat 1] te [plaats], op 10 juni 2006 een horloge van het merk Movado gekocht heeft ter waarde van € 1.930,--. Voor de aankoop heeft [verdachte] € 30,-- korting gekregen. Het bedrag van € 1.900,-- werd contant betaald. Ook blijkt uit voornoemde informatie dat [verdachte], [a-straat 1] te [plaats] op 15 augustus 2006 een horloge van het merk EP Pequignet heeft gekocht ter waarde van € 2.890,--. [verdachte] ontving een korting van 8% en het restant, € 2.658,--, werd contant betaald.
Uit de inbeslaggenomen bonnen, waarvan een overzicht is gemaakt betreffende contante betalingen die door verdachte zijn gedaan in de periode 01 januari 2010 / 01 januari 2012 kan worden vastgesteld dat op 12 januari 2010, 23 februari 2010 en 15 oktober 2010 voor een totaalbedrag van € 6.695,-- is betaald aan [C] voor de aankoop van 2 Breitling horloges.
Geldbedragen:
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte op 6 december 2011 is op verschillende locaties in de woning contant geld aangetroffen tot een totaalbedrag van € 2.433,78.
Wapens:
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte op 6 december 2011 zijn een tweetal vuurwapens aangetroffen, te weten een Luger 9mm Tangfoglio 9x19 mm en een Smith & Wesson kaliber .357. Uit eerder genoemd bonnenoverzicht blijkt dat verdachte op 14 december 2010 een bedrag van € 900,-- betaald heeft aan [D] betreffende de aankoop van een Smith and Wesson en op 8 november 2011 € 1.550,-- aan [E] betreffende de aankoop van de Tangfoglio.
Honden:
Uit een door verdachte op 5 juli 2011 ondertekend contract kan worden vastgesteld dat hij in de V.S. voor een bedrag van $ 10.000,-- (omgerekend € 7.692,20) twee honden heeft gekocht. Verdachte erkent dat hij de twee bij hem aangetroffen honden heeft gekocht.
Ter zitting is door verdachte een schriftelijke overeenkomst overgelegd inhoudende: "Ik heb [verdachte] geld geleend voor die hond te kopen. Dat heb ik van mijn rekening over gemaakt. Een bedrag van € 10.000 dollar." Deze overeenkomst is getekend door ene [betrokkene 2] en door verdachte en is gedateerd 9 september 2013.
De militaire kamer is van oordeel dat voornoemde overeenkomst als onaannemelijk terzijde dient te worden geschoven. Verdachte heeft in het vooronderzoek lange tijd gezwegen hoe hij de aanschaf van de honden heeft bekostigd. Verdachtes raadsman heeft voorts in diens conclusie m.b.t. de ontnemingsvordering namens verdachte gesteld dat het geld voor de honden afkomstig was van een vriend. Verdachtes stelling ter zitting, dat hij het aankoopbedrag zou hebben geleend van zijn stiefbroer wijkt daarvan af en wordt vervolgens slechts onderbouwd met een niet te verifiëren, achteraf opgestelde brief waarin ieder detail ontbreekt en waarvan de inhoud, naar het oordeel van de rechtbank, allerminst duidelijk is.
Andere op waarde te waarderen roerende goederen:
In de periode van 8 tot 15 april 2011 is verdachte op vakantie in Egypte geweest voor welke vakantie een bedrag van € 2.029,97 is betaald.
In de periode 6 augustus 2011 tot en met 14 augustus 2011 is verdachte op vakantie geweest in Antalya te Turkije. De reis is geboekt op 11 februari 2011 en de reissom bedroeg € 2.857,50. De reissom is betaald door [betrokkene 7] te [plaats].
Vanaf 6 februari 2012 verbleef verdachte voor een vakantie in Lapland. Uit onderzoek is vastgesteld dat deze vakantie op 20 oktober 2011 tot stand is gekomen. De reis kostte in totaal € 3.005,--. De reis is geboekt door [betrokkene 1], [a-straat 1] te [plaats]. Als deelnemers aan de reis zijn opgegeven [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1983 en [verdachte], geboren [geboortedatum] 1981. Een bedrag van € 598,50 is overgemaakt van de rekening van [betrokkene 2] en € 2.406,50 van de rekening op naam van [betrokkene 8].
Gesteld wordt dat genoemde drie vakanties schenkingen betroffen van ouders / stiefouders. Verdachte is op 9 april 2010 gehuwd met [betrokkene 1]. De volledige reissom voor de reis naar Egypte is betaald door de stiefvader van verdachte [betrokkene 2]. De militaire kamer acht het niet onaannemelijk dat deze reis verdachte als huwelijkscadeau is geschonken. De militaire kamer acht het daarentegen onaannemelijk dat verdachte binnen een tijdsbestek van enkele maanden daarna nog tweemaal een vrij kostbare vakantie als geschenk gekregen heeft, mede gelet op de ongebruikelijke wijze van betaling van die reizen, via rekeningen van meerdere andere personen.
Overige:
Naast voornoemde aankopen zijn er nog vele contante uitgaven door verdachte gedaan. Het volledig overzicht betreffende deze contante betalingen is weergegeven in de hiervoor aangehaalde kasopstelling welke als bijlage is gevoegd bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
Verdachte weigert op hem gestelde vragen te antwoorden en weigert inzicht te geven in zijn financiële uitgavenpatroon zoals hiervoor weergegeven, of over bronnen van contant geld. Dat heeft tot gevolg dat de militaire kamer geen rekening kan houden met eventueel alternatieve bronnen voor de gedane uitgaven. Bij gebreke van een legale inkomstenbron voor de door verdachte gedane contante uitgaven kan het naar het oordeel van de militaire kamer daarom niet anders dan dat verdachte gelden uit enig misdrijf op de wijze zoals hiervoor omschreven heeft witgewassen."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de verdachte onder meer in:
"Ik dacht dat ik in eerste aanleg zou worden vrijgesproken. Ik had geld gespaard. Ik verdiende € 1.500 per maand en woonde nog gewoon thuis. Ik houd niet van banken. Het bedrag aan rente dat je ontvangt is niet hoog. Ik zie liever wat ik heb. U houdt mij voor dat dat toch risico's inhoudt, bijvoorbeeld in geval van brand of diefstal. Ik vertrouw banken niet."
2.2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Het hoger beroep
Heden heeft Cl toegelicht hoe het zo kan zijn dat hij gedurende de litigieuze periode over meer contanten kon beschikken dan uiteindelijk door justitie 'gezien'.
(...)
Gelet op het dossier en meer in het bijzonder gezien de vele contante betalingen die zijn verricht; is het uiterst onaannemelijk dat Cl (en zijn partner) op 1 januari 2006 slechts beschikte over EUR 50 aan contanten.
Het is veeleer aannemelijk dat Cl reeds toen beschikte over substantiële contanten en dat ook in de periode daarvoor Cl gewoon was a contant te betalen.
Ik stel vast dat Cl vóór zijn carrière als militair bij zijn oom heeft gewerkt. Zijn vrouw zegt daarover bij de RC: "Hij heeft voordat hij bij de luchtmacht werkte, bij zijn oom gewerkt als loodgieter. Dat was een fulltime baan."
Een fulltime dienstverband terwijl je bij je bij ouders woont en geen geld hoeft af te dragen, staat garant voor een substantieel vermogen aan het einde van deze periode. Gesteld dat Cl per maand (conservatief) EUR 1.000 apart heeft gelegd, dan levert dat jaarlijks 12.000 euro op. In 5 jaar tijd is dat 60.000 euro.
Bij de politie heeft Cl al verklaard dat hij al jaren spaart [pv d.d. 7-12-11 te 13.00 uur pag. 17 van 19];
In de pleitnota e.a. staat:
Spaargeld
Door het OM is tevens geen rekening gehouden met het spaargeld van CL. Daarmee heeft hij diverse uitgaven gedaan. CL is eind 2006 op zichzelf gaan wonen en werd voor die tijd altijd (financieel) onderhouden door zijn ouders. CL heeft van jongs af aan altijd werk gehad en verdiende op vroege leeftijd al redelijk goed (blijkt ook uit de rekeningafschriften) en gedurende de tijd dat hij bij zijn ouders woonde heeft hij een flink geldbedrag bij elkaar gespaard.
Het spaargeld zette CL niet op de bank. Daar had CL geen vertrouwen in. Zijn vrouw bemoeide zich niet met het spaargeld van CL. Dikwijls kocht CL van zijn spaargeld elektronica. Het geld dat CL door de jaren heen spaarde is inmiddels zo goed als op. Het spaargeld verstopte CL op meerder plekken in huis, dat leek hem het meest veilig. Zo is er bij de doorzoeking geld aangetroffen onder het matras van CL.
Dat CL een echte spaarder was, wordt bevestigd door de stiefvader van CL die bij de RC is gehoord als getuige op 22 april 2013:
Op de vraag of getuige wist of CL spaargeld had antwoordt hij:
"Ja. Hij heeft altijd gewerkt. Hij hoefde nooit thuis iets af te geven. Hij rookte niet, hij stapte niet, hij dronk niet. Hij kon dus altijd sparen.
Op de vraag of CL ook contanten had antwoordt hij:
"[verdachte] was niet zo'n bankman" (...) "Hij was een pinneke".
Op de vraag wat getuige daarmee bedoelt antwoordt hij:
"Hij spaarde gewoon thuis. Hij spaarde vanaf zijn 14e". "Dat legde hij in een kluisje bij ons op zolder". (...) "Ik denk dat hij het kluisje heeft meegenomen toen hij uit huis ging."
De vrouw van CL heeft bij de RC verklaard dat zij wist dat CL altijd heeft gespaard. Waar hij dat geld precies bewaarde weet zij niet. Wel heeft zij verklaard:
"Hij zette het niet op de bank".
(...)
Zo tegen het einde van de tenlastegelegde periode zat Cl zo'n beetje door zijn gespaarde gelden heen; hij is toen geld gaan lenen i.v.m. de aan te schaffen hond; teneinde daarmee te fokken en aldus de fondsen weer een beetje op te krikken.
Conclusie:
Uit het dossier blijkt en bleek dat Cl gedurende een langere tijd - a contant - heeft kunnen sparen. Fiscaal is zulks door een simpele druk op de knop te verifiëren; dit is nimmer gedaan.
In hoger beroep heeft Cl uitgelegd hoe en waarom hij heeft gespaard. Reeds in eerste aanleg is Cl er duidelijk over geweest dat hij liever zoveel mogelijk in contanten werkt; hij heeft geen vertrouwen in het bankwezen.
Blijkens het maatgevende arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 12-03-08 [LJN BC6515] heeft Cl - i.v.m. de herkomst van de gelden - een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring afgelegd:
"In het licht van al het voorgaande is het hof van oordeel -anders dan de rechtbank- dat bij gebreke aan direct bewijs voor het van enig misdrijf afkomstig zijn van het geld en gezien de duidelijke en verifieerbare stelling van de verdachte ten aanzien van de herkomst van het geld, het op de weg van het openbaar ministerie had gelegen om te onderzoeken of [investeerder] belangen heeft gehad in cambio-ondernemingen, welke herkomst naar het oordeel van het hof een alternatief kan zijn. Dergelijk onderzoek is niet verricht, althans het hof heeft daarvan geen resultaten in het dossier aangetroffen."
Overigens zij verwezen naar de uitspraken i.v.m. het criterium van de "volstrekte onwaarschijnlijkheid" zoals in eerste aanleg verwoord: BW6608 en BN8628.
Cl heeft gespaarde gelden aangewend en uitgegeven t.b.v. het -voor hem toen- nieuwe gezinsleven. Er is geen sprake geweest van witwassen.
Vrijspraak."
2.2.5.
Het bestreden arrest houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist."
2.3.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij voorwerpen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet die uit enig misdrijf afkomstig waren. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging dat laatste betwist en, onder verwijzing naar over meerdere jaren gespaarde inkomsten, gesteld dat de voorwerpen een legale herkomst hadden. Gelet hierop is het door het Hof bevestigde oordeel van de Rechtbank dat de "verdachte weigert op hem gestelde vragen te antwoorden en weigert inzicht te geven in zijn financiële uitgavenpatroon (...) of over bronnen van contant geld" zodat het "bij gebreke van een legale inkomstenbron voor de door de verdachte gedane contante uitgaven (...) niet anders [kan] dan dat de verdachte gelden uit enig misdrijf (...) heeft witgewassen", niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is dus ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.
2.4.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Militaire Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2015.