Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor geweld tegen opsporingsambtenaren tijdens zijn aanhouding op 9 september 2009 in de gemeente Meerssen. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring van het feit uitsluitend was gebaseerd op de verklaringen van twee verbalisanten, die emotioneel betrokken waren bij het incident, en dat deze verklaringen daarom niet betrouwbaar waren. De Hoge Raad oordeelde dat op grond van artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, kan worden aangenomen op basis van een proces-verbaal van een bevoegde opsporingsambtenaar. Dit geldt ook voor feiten die tegen de opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd. De Hoge Raad bevestigde dat de wetgever blijk geeft van vertrouwen in de betrouwbaarheid van dergelijke proces-verbaal, en dat het aan de rechter is om te bepalen welke bewijsmiddelen hij voor het bewijs wil gebruiken. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof voldoende redenen had gegeven voor het niet aanvaarden van het standpunt van de verdediging en dat het beroep in cassatie werd verworpen.