In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vermogensrechtelijke afwikkeling van een huwelijk. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder in de feitelijke instanties verzocht om een gelijke verdeling van het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen en om toedeling van de echtelijke woning. De rechtbank had in haar eindbeschikking bepaald dat de woning aan de vrouw zou worden toebedeeld, mits zij kon aantonen dat zij financieel in staat was de volledige eigendom te verkrijgen. Het hof had deze beslissing gedeeltelijk vernietigd en de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 42.985,99, maar had geen rekening gehouden met de wettelijke rente die de man had verzocht.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet deugdelijk had gemotiveerd waarom het bedrag van € 200.000,-- dat de man van de gezamenlijke rekening had opgenomen, niet in de verrekening was betrokken. Ook werd opgemerkt dat het hof had moeten bepalen dat de vrouw aan de voorwaarden voor de toedeling van de woning moest voldoen, nu de taxatie niet meer nodig was. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de rechter bij beslissingen over vermogensverdeling en de toepassing van wettelijke rente in dergelijke zaken.