ECLI:NL:HR:2015:1819

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
14/03145
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbele vervolging in het kader van alcoholslotprogramma en strafvervolging

In deze zaak gaat het om de vraag of er sprake is van dubbele vervolging van de verdachte, die op 19 augustus 2012 in Almere werd beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek, terwijl hij ook de verplichting had om deel te nemen aan een alcoholslotprogramma (asp). De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2015:434) en stelt dat de beginselen van een goede procesorde inhouden dat iemand niet twee keer kan worden vervolgd voor hetzelfde feit. De Hoge Raad oordeelt dat de uitkomst van eerdere beslissingen niet voorzienbaar was voor de procesdeelnemers, wat aanleiding geeft om in zaken die vóór 3 maart 2015 zijn behandeld, de mogelijkheid te bieden om te pleiten voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.

De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 700,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden. De advocaat van de verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat er sprake is van dubbele vervolging, omdat de verdachte zowel de verplichting had om deel te nemen aan het asp als dat er een strafvervolging tegen hem was ingesteld. De Hoge Raad biedt de raadsman de gelegenheid om bewijsstukken aan te leveren die de stelling van dubbele vervolging ondersteunen, zoals een gewaarmerkte kopie van het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).

De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van duidelijkheid voor de advocatuur over hoe om te gaan met gevallen van dubbele vervolging in het kader van het alcoholslotprogramma. De Hoge Raad houdt verdere beslissingen aan en stelt een termijn van acht weken voor het indienen van de benodigde stukken door de raadsman.

Uitspraak

7 juli 2015
Strafkamer
nr. 14/03145
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 2 juni 2014, nummer 21/007543-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd en tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2. De bestreden uitspraak
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 augustus 2012 in de gemeente Almere als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
2.2.
De verdachte is te dier zake veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 700,-, subsidiair 14 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat te dezen sprake is van een dubbele vervolging aangezien ter zake van hetzelfde feit én de verdachte de verplichting is opgelegd tot deelname aan het alcoholslotprogramma (hierna: asp) én tegen hem de onderhavige strafvervolging is ingesteld.
3.2.1.
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256 houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
"4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen – en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee – dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure."
3.2.2.
Met het oog op de strafzaken die inmiddels zijn afgedaan met een onherroepelijke veroordeling heeft de Hoge Raad in voormeld arrest beslist dat noch de (mogelijke) oplegging van het asp en de daaraan ten grondslag liggende regelgeving noch het daarover in dat arrest gegeven oordeel kan worden aangemerkt als een voor herziening van een veroordeling door de strafrechter vereist (nieuw) "gegeven" als bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv.
3.2.3.
Hetgeen de Hoge Raad in dit arrest heeft overwogen met betrekking tot de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt eveneens in zaken als de onderhavige betreffende de weigering van de verdachte mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.
Voormeld arrest betreft een onderwerp waarover de feitenrechters in strafzaken – wellicht mede beïnvloed door beslissingen van de bestuursrechter over dit onderwerp – divergerende opvattingen huldigden en dienvolgens tot uiteenlopende beslissingen zijn gekomen. Het arrest van 3 maart 2015 beoogt op dat punt duidelijkheid te verschaffen wat betreft de strafrechtelijke kant van het onderwerp (de strafvervolging). Daags na dit arrest heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak duidelijkheid geschapen wat betreft de bestuursrechtelijke kant van het onderwerp (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622).
3.4.
De Hoge Raad realiseert zich dat de uitkomst van deze beslissingen niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging. Daarin vindt de Hoge Raad aanleiding om in zaken als de onderhavige waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien op grond van 's hofs vaststellingen dan wel op grond van de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het middel als vaststaand kan worden aangenomen.
3.5.
Na het onderhavige arrest moet het voor de advocatuur voldoende duidelijk zijn dat en hoe in gevallen als de onderhavige in cassatie met vrucht een beroep kan worden gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Daarom zal de Hoge Raad, alvorens zo een middel te honoreren, slechts in zaken waarin de cassatieschriftuur is ingekomen vóór dit arrest, alsnog gelegenheid bieden tot staving van het middel.
3.6.
Uit het vorenoverwogene volgt dat in de onderhavige zaak de raadsman van de verdachte in de gelegenheid behoort te worden gesteld zijn stelling dat sprake is dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, alsnog te staven door de overlegging van bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan het origineel of een gewaarmerkte kopie van het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen waarbij aan de verdachte de verplichting is opgelegd aan een asp deel te nemen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
bepaalt dat de raadsman van de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om binnen acht weken na de uitspraak van dit arrest de hiervoor onder 3.6 bedoelde stukken in te zenden;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2015.