Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of er sprake is van dubbele vervolging van de verdachte, die op 19 augustus 2012 in Almere werd beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek, terwijl hij ook de verplichting had om deel te nemen aan een alcoholslotprogramma (asp). De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2015:434) en stelt dat de beginselen van een goede procesorde inhouden dat iemand niet twee keer kan worden vervolgd voor hetzelfde feit. De Hoge Raad oordeelt dat de uitkomst van eerdere beslissingen niet voorzienbaar was voor de procesdeelnemers, wat aanleiding geeft om in zaken die vóór 3 maart 2015 zijn behandeld, de mogelijkheid te bieden om te pleiten voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 700,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden. De advocaat van de verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat er sprake is van dubbele vervolging, omdat de verdachte zowel de verplichting had om deel te nemen aan het asp als dat er een strafvervolging tegen hem was ingesteld. De Hoge Raad biedt de raadsman de gelegenheid om bewijsstukken aan te leveren die de stelling van dubbele vervolging ondersteunen, zoals een gewaarmerkte kopie van het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).
De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van duidelijkheid voor de advocatuur over hoe om te gaan met gevallen van dubbele vervolging in het kader van het alcoholslotprogramma. De Hoge Raad houdt verdere beslissingen aan en stelt een termijn van acht weken voor het indienen van de benodigde stukken door de raadsman.