ECLI:NL:HR:2015:208

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
14/03009
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie wegens niet tijdig indienen van middelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1954, tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 november 2013. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, wat leidde tot de vraag van ontvankelijkheid van het beroep. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet in het beroep kon worden ontvangen, omdat niet was voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat een schriftuur houdende middelen van cassatie tijdig door een raadsman wordt ingediend. Aangezien dit niet was gebeurd, werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van wettelijke termijnen in het strafproces.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/03009
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 november 2013, nummer 22/006204-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.