ECLI:NL:HR:2015:2445

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
14/00041
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en schending redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was vervolgd voor (schuld)heling en (schuld)witwassen van verschillende voertuigen, waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in de vervolging, omdat er geen keuze was gemaakt tussen de tenlastegelegde feiten van heling en witwassen. De Hoge Raad oordeelde dat het verzuim van het Hof om een met redenen omklede beslissing te geven op dit verweer niet leidde tot vernietiging van de uitspraak, omdat de opvatting dat het OM verplicht is om een keuze te maken onjuist was. De Hoge Raad verwees naar een eerder arrest waarin werd verduidelijkt dat de samenloopbepalingen van het Wetboek van Strafrecht grenzen stellen aan de cumulatie van straffen bij verschillende feiten.

Daarnaast werd er een klacht ingediend over de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarbij de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/00041
ABG/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 december 2013, nummer 24/001298-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit.
2.2.1.
Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd dat:
"2. hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 mei 2005 tot 8 april 2009 in de gemeente Raalte en/of Kampen en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer (hierna genoemde) auto's en/of kentekenbewijzen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto's wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof te weten (onder andere):
- een op of omstreeks 12 december 2008 in Vught weggenomen BMW X5 ( [AA-00-AA] ) (ZD 205) en/of
- een in of omstreeks de periode van 28 tot 30 maart 2009 in Rotterdam Volkswagen Golf GTI ( [BB-00-BB] ) (ZD 315) en/of
- een op of omstreeks 11 december 2008 in Alphen a/d Rijn weggenomen Peugeot 207, 1.6 HDI ( [CC-00-CC] ) (ZD 249) en/of
- een in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot 8 april 2009 in Frankrijk weggenomen Volkswagen Golf ( [DD-00-DD] ) (ZD 254) en/of
- een in of omstreeks de periode van 19 tot 21 februari 2008 in Rotterdam weggenomen Volkswagen Polo ( [EE-00-EE] ) (ZD 317);
(...)
5. hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 mei 2005 tot 8 april 2009 in de gemeente Raalte en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een of meer auto's te weten (onder andere)
- een BMW X5 ( [AA-00-AA] ) (ZD 205) en/of
- een Volkswagen Golf GTI ( [BB-00-BB] ) (ZD 3I5) en/of
- een Peugeot 207, 1.6 HDI ( [CC-00-CC] ) (ZD 249) en/of
- een Volkswagen Golf ( [DD-00-DD] ) (ZD 254) en/of
- een Volkswagen Polo ( [EE-00-EE] ) (ZD 317)
en/of een of meer geldbedragen (welke door de verkoop van die auto('s) was/waren verkregen) en/of een of meer kentekenbewijzen (welke bij die auto('s) was/waren gevoegd) en/of andere voorwerpen/goederen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"2. hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot 8 april 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, hierna genoemde auto's voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto's wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof te weten:
- een in de periode van 28 tot 30 maart 2009 in Rotterdam Volkswagen Golf GTI ( [BB-00-BB] ) (ZD 315) en
- een in de periode van 19 tot 21 februari 2008 in Rotterdam weggenomen Volkswagen Polo ( [EE-00-EE] ) (ZD 317);
5. hij in de periode van 1 januari 2009 tot 8 april 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een voorwerp, te weten een auto te weten:
- een Volkswagen Golf GTI ( [BB-00-BB] ) (ZD 315)
heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededader wist dat bovenomschreven voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.3.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2013 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Feiten 2 en 5
Onder deze feiten wordt [verdachte] opzetheling en witwassen verweten in de diverse zaaksdossiers.
Het verwijt is onder beide feiten gelijkluidend, namelijk dat [verdachte] auto's en kentekenbewijzen voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze goederen van misdrijf afkomstig is. De vraag is wat het gevolg moet zijn van deze wijze van vervolgen voor naar overtuiging van de verdediging dezelfde feiten?
Formeel staat artikel 68 Sr niet in de weg aan een dergelijke tenlastelegging (er is nog geen tweede vervolging), maar beginselen van een behoorlijke procesorde doen dat naar overtuiging van de verdediging wel. Het Openbaar Ministerie dient dan ook partieel niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging ter zake het vijfde feit. Partieel omdat de in feit 5 opgenomen 'één of meer geldbedragen' niet bij feit 2 zijn tenlastegelegd.
De Officier had een keuze moeten maken tussen beide feiten. Dit vloeit voort, uit de Memorie van Toelichting (TK, 1999- 2000, 27159, nr. 3): 'In het bijzonder de onderdelen a van de artikel 416 en 417bis en de onderdelen b van de voorgestelde artikelen 420bis en 420quater zijn grotendeels gelijkluidend. Dit betekent dat in bepaalde gevallen zowel één van de helingsbepalingen als één van de witwasbepalingen toepasbaar zal zijn. De Officier van justitie kan in zo'n geval kiezen welk feit hij ten laste legt (eventueel kan hij de twee feiten ook alternatief ten laste leggen)'.
Met andere woorden: het is het één of het ander en niet het één én het ander. Door deze keuze niet te maken handelt het Openbaar Ministerie in strijd met de bedoeling van de wetgever en derhalve in strijd met beginselen van behoorlijke procesorde. Partiële niet-ontvankelijkheid dient daarvan het gevolg te zijn."
2.3.
Blijkens de pleitnota heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van het Hof een beroep gedaan op de (partiële) niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ter zake van het onder 5 tenlastegelegde.
2.4.
Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond. Nochtans leidt de gegrondheid van het middel niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Dat berust op het volgende.
2.5.
Verweer en middel - waarin terecht niet wordt geklaagd over schending van art. 68 Sr aangezien hier geen sprake is van 'andermaal vervolgen' in de zin van die bepaling ter zake van een feit waarover ten aanzien van de verdachte bij onherroepelijk gewijsde is beslist - steunen op de opvatting dat ingeval een verdachte ter zake van een (identiek) feitencomplex vervolgd zou kunnen worden voor zowel (schuld)heling als (schuld)witwassen, het openbaar ministerie - op straffe van niet-ontvankelijkheid in de vervolging - gehouden is bij het opstellen van de tenlastelegging een keuze te maken tussen die heling en dat witwassen. Die opvatting is onjuist. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, dwingt de wetsgeschiedenis niet tot zo een keuze. Die wetsgeschiedenis, die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11 is weergegeven, houdt op dit punt immers niet meer in dan: "De officier van justitie kan in zo'n geval kiezen welk feit hij telastelegt (eventueel kan hij de twee feiten ook alternatief telaste leggen)." De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:501 uitgelegd dat ingeval het openbaar ministerie geen keuze heeft gemaakt, de samenloopbepalingen van de art. 55 e.v. Sr grenzen stellen aan de cumulatie van de op de verschillende feiten gestelde maximumstraffen.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 162 dagen en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 september 2015.