Uitspraak
zetelende te Arnhem,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
4 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Gemeente Arnhem in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 24 december 2013 werd gewezen. De Gemeente vorderde ontruiming van een strook grond die door [verweerder] in gebruik was genomen. De Hoge Raad heeft de feiten als volgt vastgesteld: [verweerder] woont sinds de jaren '50 in een woning die eigendom is van de Gemeente. In 1982 werd hij erfpachter van een perceel grond en in 1994 verwierf hij de blote eigendom van dat perceel. De strook grond, die aan de achtertuin van [verweerder] grenst, is in gebruik bij [verweerder] en zijn voorgangers sinds de jaren '50. De Gemeente heeft in 2011 de strook aan [verweerder] te koop aangeboden, maar dit aanbod werd door hem afgewezen. De Gemeente vorderde vervolgens ontruiming van de strook, maar de rechtbank wees deze vordering af en verklaarde [verweerder] eigenaar van de strook door verjaring.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de Gemeente niet tijdig actie heeft ondernomen om de onrechtmatige toestand van het bezit van [verweerder] te beëindigen. De Hoge Raad bevestigde dat de verjaringstermijn van twintig jaar, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, was verstreken. De Gemeente had de mogelijkheid om de onrechtmatige toestand te beëindigen, maar heeft dit nagelaten. De Hoge Raad verwierp het beroep van de Gemeente en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie.