In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over de onroerende zaakbelastingen van de gemeente Leiderdorp voor het jaar 2009, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. Belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die eerder een beschikking had gegeven op basis van de Wet waardering onroerende zaken. Daarnaast had belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 11 september 2015.