In deze zaak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 september 2014, nr. BK-13/01393. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 13/836) die betrekking had op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerende zaakbelastingen van de gemeente Leiderdorp voor het jaar 2012. De onroerende zaak in kwestie betreft [a-straat 1] te [Z]. Belanghebbende heeft tevens verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
Tijdens de cassatieprocedure heeft belanghebbende verschillende klachten aangevoerd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 11 september 2015.