In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die op 28 maart 2013 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen had opgelegd aan belanghebbende. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift in cassatie niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen. De griffier had de indiener op 15 april 2015 en opnieuw op 10 juni 2015 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en de gelegenheid gegeven om te reageren op het niet tijdig betalen. Aangezien de indiener van het beroepschrift geen gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren.