In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie met nummer 15/01199. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 januari 2015, waarin het hoger beroep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2013 werd behandeld. De zaak betreft een door belanghebbende op 21 september 2010 voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had de indiener van het beroepschrift op 15 april 2015 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet was voldaan, heeft de griffier op 10 juni 2015 de indiener in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de betaling niet tijdig had plaatsgevonden. Deze gelegenheid is echter niet benut door de indiener.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.