Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerdere uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de beëindiging van een schuldsanering zonder toepassing van de schone lei, waarbij de vraag aan de orde was of ambtshalve toepassing van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aan de orde was. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 9 april 2015 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en oordelen in de feitelijke instanties, waaronder het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2015. De Advocaat-Generaal L. Timmerman had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig om nadere motivering te geven, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, waarmee de eerdere uitspraken in stand blijven.