ECLI:NL:HR:2015:275

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
13/02240
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, een inwoner van Duitsland, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1995, 1996, en 1997. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem, die de navorderingsaanslagen had bevestigd. De belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, die door de Hoge Raad zijn beoordeeld.

De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2015.

Uitspraak

13 februari 2015
Nr. 13/02240
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Duitsland (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem‑Leeuwardenvan 26 maart 2013, nrs. 12/00530, 12/00531, 12/00532 en 12/00533, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 09/21, AWB 09/23, AWB 09/1451 en AWB 09/1452) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1995 en 1996 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de over de jaren 1996 en 1997 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB), de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. M. Hendriks, advocaat te Nijmegen.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice‑president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2015.