Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
22 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2015 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland. De aanvrager, geboren in 1992, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 630,- voor diverse verkeersovertredingen gepleegd op 15 februari 2014. De aanvraag tot herziening werd ingediend door mr. E.J.A. van Leuveren, advocaat te Groningen, met de stelling dat niet de aanvrager, maar een andere persoon de snelheidsovertreding had begaan.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag niet kon worden ontvangen, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 460, tweede lid, en artikel 465, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager had geen bescheiden bijgevoegd die de gronden voor de herziening konden onderbouwen. De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening een nieuw feit of bewijsstuk moet worden overgelegd dat niet eerder bekend was en dat een ernstige twijfel oproept over de uitkomst van de eerdere rechtszaak.
Aangezien de aanvraag niet aan deze voorwaarden voldeed, verklaarde de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk. Dit arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De raadsheren Balkema en Ilsink waren niet in staat het arrest te ondertekenen.